Hoe zit het nu precies met de m.e.r.-plicht bij wijziging of uitbreiding van bestaande activiteiten? Een recente uitspraak geeft wel duidelijkheid over ‘uitbreiding’, maar de vraag blijft hoe omgegaan moet worden met ‘wijzigingen’. Uitgangspunt zou moeten zijn dat m.e.r. een te zwaar kanon is om op kleine mugjes te schieten.
Sinds 28 september 2006 geldt dat ? vanwegerichtlijn 2003/35/EG ? voortaan in OnderdeelC van de Bijlage behorende bij het Besluitm.e.r. 1994 een groot aantal activiteiten zijn aangewezen waarvoor ook een m.e.r.plicht geldt indien er sprake is van wijziging of uitbreiding vandie activiteit.Eigenlijk gold deze wijziging al eerder, omdat dezerichtlijn (2003/35/EG) reeds rechtstreekse werkingkende vanaf 25 juni 2005. Oftewel, al ruim 2 jaargeldt er voor wijzigingen en uitbreidingen vanbijlage Iactiviteiten van de m.e.r.richtlijn voorprojecten (85/337/EEG zoals gewijzigd door derichtlijnen 97/11/EG en 2003/35/EG) een rechtstreekse m.e.r.plicht.Uitbreiding VarkenshouderijOp 24 augustus jl. heeft de Voorzitter van deAfdeling een eerste belangrijke uitspraak gedaan,in een voorlopige voorzieningprocedure, waarbijmijns inziens de m.e.r.praktijk zeer gebaat is. Watspeelde er? Een bestaande varkenshouderij te Creilin de Noordoostpolder wilde uitbreiden van 9.768mestvarkens naar 11.520 mestvarkens. Daarbijstond de vraag centraal: gaat het om de uitbreidingvan een (bestaand) bedrijf met meer dan 3.000mestvarkens of gaat het om de omvang van deuitbreiding met meer dan 3.000 mestvarkens?De Voorzitter van de Afdeling is daar heel duidelijkover:"Naar het oordeel van de Voorzitter volgt uit detekst van deze bepaling (beschrijving van dezeactiviteit (C.14) in het Besluit m.e.r.) dat bij eenvoorgenomen uitbreiding van een veehouderij hetopstellen van een milieueffectrapport eerst verplicht is indien die uitbreiding meer dan 3.000mestvarkens omvat."De Voorzitter vervolgt: "De aanvraag om vergunning heeft betrekking op het houden van11.520 mestvarkens. Bij de voor de inrichtinggeldende vergunning(en) zijn 9.768 mestvarkensvergund. Het aantal te houden mestvarkens neemtdan ook toe met 1.752. Derhalve wordt nietvoldaan aan de drempelwaarde van 3.000 mestvarkens zoals opgenomen in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r."Kortom, geen m.e.r.plicht vanwege een uitbreidingmet 1.752 mestvarkens. En overigens ook geen m.e.r.beoordelingsplicht (drempel is 2.200 mestvarkens).Ik ben het eens met deze redenering van deVoorzitter. De andere redenering zou kunnenbetekenen dat indien een bestaande inrichtingmet 3.000 mestvarkens uitgebreid wordt met1 mestvarken, er dan voortaan een MER gemaaktzou moeten worden. Dat lijkt mij niet een goedeinzet van het relatief zware instrument m.e.r.,omdat het altijd dient te gaan om een nieuweactiviteit met mogelijk aanzienlijke milieugevolgen.Een uitbreiding met 1 mestvarken lijkt mij nooit totaanzienlijke milieugevolgen te kunnen leiden. Danschiet je met een heel groot kanon op een heelklein mugje.Ik hoop ten zeerste dat op deze uitspraak in voorlopige voorziening nog een bodemuitspraak volgt.De Afdeling kan dan in ieder geval markeren hoeomgegaan moet worden met een uitbreiding diebeneden de in Onderdeel C, in kolom 2 genoemdedrempelwaarde blijft. Dat is voor de m.e.r.praktijkheel belangrijk. Over wijzigingen en activiteitenzonder drempelwaarden kan de Afdeling zich pasuitspreken zodra partijen daarover in een concretezaak iets naar voren brengen. Maar misschien kandaar door de Afdeling in een `ten overvloedeopmerking' al iets over gezegd worden. Wieweet?!`Wijzigingen'Maar met deze uitspraak zijn we er ? helaas ? nogniet. Zoals aangegeven is nog niet duidelijk hoe ermet wijzigingen moet worden omgegaan. Ik ken alvoorbeelden van intensieve veehouderijen die bezigzijn hun stallen aan te passen aan strengeremilieueisen. In die stallen gezamenlijk worden meerdan 3.000 mestvarkens gehouden, maar er komt inde gewijzigde situatie geen enkel mestvarken bij.En door de wijziging van die stallen worden demilieuprestaties alleen maar beter. Is een MER inzo'n situatie zinvol? Ik weet zeker van niet. Volgensmij moet iedere wijziging sowieso onderworpenworden aan de vraag of er al dan niet sprake kanzijn van mogelijke aanzienlijke (negatieve)milieugevolgen. Wanneer die niet aan de orde zijn,is een MER niet zinvol. Het doorlopen van eenm.e.r.procedure levert dan inhoudelijk niets op,maar betekent wel voor de boer een verlies aan tijden (veel) geld. Daar is de milieuwetgeving niet voorbedoeld.Ook voor bijlage Iactiviteiten waarvoor geendrempelwaarden gelden, maar die wel gewijzigd ofuitgebreid worden, zou hetzelfde criterium moetengelden. Wanneer een uitbreiding of wijziging geenaanzienlijke milieugevolgen kan veroorzaken, zouer dus ook geen MER gemaakt moeten worden.Ik besef heel goed dat door deze ? hopelijk constructieve ? suggestie er in de Clijst een soort vanbeoordelingsplicht zal gaan ontstaan. Maar betereen dergelijke beoordelingsplicht, dan allerleinutteloze m.e.r.procedures die alleen maar zullenleiden tot grote irritaties. We moeten m.e.r. alleengebruiken waarvoor het bedoeld is en `vervuiling'van het instrument zoveel mogelijk tegengaan.Behandelde uitspraak:? VzABRvS, 24 augustus 2007, nr. 20070489/1(zie: www.raadvanstate.nl)jurisprudentieM.E.R.plICHt VOOREEN uItBREIDING?Hoe zit het nu precies met de m.e.r.plicht bij wijziging of uitbreiding van bestaande activiteiten?Een recente uitspraak geeft wel duidelijkheid over `uitbreiding', maar de vraag blijft hoe omgegaanmoet worden met `wijzigingen'. uitgangspunt zou moeten zijn dat m.e.r. een te zwaar kanon isom op kleine mugjes te schieten.Steven pietersMr.S.Pieters,werkzaambijdeCommissievoordem.e.r.,schreefdezebijdrageoppersoonlijketitel.tOEtS050622
Reacties