De rol die de natuurbeschermingswetgeving in m.e.r. speelt leidt geregeld tot veel discussie. In dit artikel wordt uitgewerkt hoe de natuurbeschermingswetgeving en jurisprudentie daarover samenhangt met milieueffectrapportage. Specifiek wordt ingegaan op verzurende en vermestende depositie in Natura 2000-gebieden, maar verschillende uitwerkingen zijn breder toepasbaar. Daarbij wordt een onderverdeling gemaakt naar besluit-MER voor Wm-vergunningen – zoals veehouderijen – en plan-MER voor bestemmingsplannen – zoals bestemmingsplannen buitengebied.
TOETS0209BEOOrdElingvanaTmOSfEriSchEdEpOSiTiESnaTura2000inmiliEu-EffEcTrappOrTagEderoldiedenatuurbeschermingswetgevinginm.e.r.speeltleidtgeregeldtotveeldiscussie.inditartikelwordtuitgewerkthoedenatuurbeschermingswetgevingenjurisprudentiedaaroversamen-hangtmetmilieueffectrapportage.Specifiekwordtingegaanopverzurendeenvermestendedepositieinnatura2000-gebieden,maarverschillendeuitwerkingenzijnbredertoepasbaar.daarbijwordteenonderverdelinggemaaktnaarbesluit-mErvoorWm-vergunningen?zoalsveehouderijen?enplan-mErvoorbestemmingsplannen?zoalsbestemmingsplannenbuitengebied.BartBeerlageNatura 2000DE AUTEURBart Beerlage (030-2347602, bbeerlage@eia.nl) is werkzaam bij de Com-missie voor de milieueffectrapportage. Het artikel is voor een belangrijkdeel gebaseerd op een advies van de werkgroep van de Commissie m.e.r..De werkgroep bestond uit Gerrit Blom (voorzitter), Annelies Freriks (AKDPrinsen Van Wijmen), Sjef Jansen (SJ Planecologie), Jan van der Winden(Bureau Waardenburg), Rob Vogel (SOVON), Marjan Poortinga, TrinekeBakker, Marijke Bremmer en Bart Beerlage (Commissie voor de m.e.r.).De uitstoot van voornamelijk zwaveldioxide (SO2), ammoni-ak (NH3) en stikstofoxiden (NOX) leidt tot verzurende envermestende depositie. Verschillende habitattypen in Na-tura 2000-gebieden waarvoor (concept)instandhoudings-doelen zijn geformuleerd zijn gevoelig voor deze deposi-tie1. De maat voor wat een habitattype `kan hebben' aan depositie isvastgelegd door middel van de kritische depositiewaarde. Deze is gedefini-eerd als `de grens waar beneden de kwaliteit van de natuur2, volgens de hui-dige kennis, niet significant wordt aangetast als gevolg van de verzurendeen/of vermestende invloed van de atmosferische depositie'.3Het probleem is dat vele Natura 2000-gebieden in Nederland reeds te makenhebben met een achtergronddepositie die (ver) boven de kritische depositie-waarde ligt. De vraag is: hoe vergaand moet het onderzoek naar de invloedvan projecten en plannen op Natura 2000-gebieden zijn, als deze projecten/plannen atmosferische depositie tot gevolg hebben in een toch al overbelastNatura 2000-gebied met gevoelige habitattypen?Voor projecten en plannen moeten twee vragen beantwoord worden:1. Voor welke activiteiten moet onderzoek worden gedaan naar de gevol-1 Voor een overzicht zie bijvoorbeeld J. Kros et. al., Effecten van Ammoniak op de Nederlandse natuur,Alterra-rapport 1698, juni 2008.2 Kwaliteit van de natuur uitgedrukt in soortenrijkdom of biodiversiteit.3 De kritische depositiewaarden voor de EHS zijn opgenomen in D. Bal, H.M. Beije, H.F. van Dobben en A. van Hinsberg (2007), Overzicht van kritische stikstofdeposities voor natuurdoeltypen. Directie Kennis,Ministerie van LNV. De kritische depositiewaarden voor Natura 2000 habitattypen zijn opgenomen in H.F. van Dobben en A. van Hinsberg (2008), Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepastop habitattypen en Natura 2000-gebieden,Alterra-rapport 1654.gen van atmosferische deposities?2. Als onderzoek wordt gedaan: hoe moeten atmosferische deposities danbeoordeeld worden; wanneer zijn gevolgen significant?1. Welke projecten?De eerste vraag is: bij welke projecten moet wel en bij welke projecten hoeftniet naar atmosferische deposities gekeken te worden? In ieder geval moe-TOETS0209ten bij projecten met aanzienlijke directe emissies de deposities op natuurin beeld worden gebracht. Projecten met aanzienlijke directe emissies zijnvooral veehouderijen, (vaar)wegen en industrie. Hierbij kan een `Ja, tenzij'-criterium worden gehanteerd.Bij andere type projecten kan een `Nee, tenzij'-criterium worden gehanteerd.Alleen als projectspecifieke kenmerken daar aanleiding toe geven, moeten deatmosferische deposities van bijvoorbeeld de verkeersaantrekkende werkingvan activiteiten in beeld worden gebracht. In projecten zonder aanzienlijkeemissies zijn de atmosferische deposities (vooralsnog) niet essentieel. Aspectenom het `tenzij'-criterium in te vullen zijn: Hoe groot is de emissie? Wat is deafstand tot een Natura 2000-gebied? En wat is de gevoeligheid van de habitat-typen en soorten ? die deel uitmaken van de instandhoudingsdoelstellingen ?uit het Natura 2000-gebied voor deposities?Het zou meer duidelijkheid geven als er kwantitatieve criteria zouden zijn. Totnu toe is er geen bruikbare onderbouwing gevonden vanaf welke afstand envoor welke emissie stikstofdepositie op Natura 2000 niet meer relevant of ver-waarloosbaar is. Dit betekent dat in principe bij iedere toename (in cumulatie)in een al overbelaste situatie, significante gevolgen niet zijn uit te sluiten.Het werken met ??n generieke maat is niet erg kansrijk gezien de ervarin-gen met het Toetsingskader ammoniak (zie kader). Bij het bepalen vankwantitatieve criteria zal in ieder geval rekening moeten worden gehoudenmet gebiedsspecifieke kenmerken.2. Hoe moeten atmosferische deposities dan beoor-deeld worden?Benodigde informatie voor de milieueffectrapportageHet MER moet de milieu-informatie bieden die nodig is voor het te nemenbesluit waarvoor het wordt opgesteld. Dit betekent dat het de juiste infor-ToETsingskADER AmmoniAkIn eerste instantie had LNV het Toetsingskader Ammoniak opgesteld.4 De kernvan dit toetsingskader was dat bedrijven in de buurt van Natura 2000-gebiedenkunnen uitbreiden zolang die uitbreiding geen significant negatief effect heeft.Dit was volgens LNV het geval indien de toename niet meer bedroeg dan 5%van de kritische depositiewaarde.5 In 2008 heeft de Raad van State6 dit Toet-singskader onderuitgehaald.Vergrassing in de Groote Peel.4 Toetsingskader ammoniak voor agrarische bedrijven rond Natura 2000-gebieden. Ministerie van LNV,22-05-2007.5 Gebaseerd op:T.J.A. Gies en A. Bleeker, Onderzoek naar de ammoniakdepositie op 5 habitatgebiedenten behoeve van het interim toetsingskader Natura 2000 en Ammoniak,Alterra-rapport 1491.6 Zie uitspraak ABRvS, 200708180/1 van 24 september 2008. In de voorlopige voorzieningsuitspraak vande VzABRvS van 26 maart 2008 gaf de rechter al aan te twijfelen aan de houdbaarheid van hettoetsingskader Ammoniak en veehouderij.TOETS0209Natura 2000matie moet bevatten op het juiste detailniveau. Als dit het geval is, is deessenti?le informatie in het MER aanwezig. Voor een MER is het van belangeerst na te gaan welke belangrijke gevolgen de activiteit kan hebben(scoping). Het MER moet hier primair op ingaan. De andere gevolgen kun-nen in het algemeen beschreven worden.In een MER hoeven niet standaard de `7 stappen' (zie kader Advies Trojan/7 `aanwijzingen voor de beoordeling van bestaand gebruik en voorgenomen activiteiten in of in de omgeving van Natura 2000-gebieden die stikstofdepositie veroorzaken'18 no. 200807857 en 200802600.ADviEs TRojAn/Lnv hAnDREikingVoor de beoordeling van stikstofdepositie op Natura 2000 heeft LNV een hand-reiking7 opgesteld. Hierin wordt een uitwerking gegeven van het advies van deCommissie Trojan. De handreiking zet in op een gebiedsgerichte benadering engeeft 7 stappen voor de inhoudelijke beoordeling:1. wat zijn de instandhoudingsdoelstellingen;2. wat is de locatie van soorten en habitattypen binnen het Natura 2000-gebied;3. wat is de huidige staat van instandhouding;4. wat zijn de (beperkende) abiotische condities;5. wat is de prognose voor de ontwikkeling;6. wat is het effect van de (voorgenomen) activiteiten;7. wat zijn andere relevante verschillende activiteiten (cumulatie).De handreiking is bedoeld als hulpmiddel voor de beoordeling. Het een adviesaan het bevoegd gezag en heeft geen juridische status.LNV-handreiking) uit de handreiking van LNV uitgewerkt te worden. Indieneen activiteit bijvoorbeeld alleen emissies van verzurende en vermestendestoffen tot gevolg heeft op een gebied, hoeft het MER niet uitgebreid in tegaan op de hydrologische situatie van het betreffende gebied.Detailniveau passende beoordelingEen passende beoordeling is verplicht bij mogelijke significante gevolgen. Ineen plan-MER is het verplicht om de passende beoordeling op te nemen (alsdeze nodig is), in een besluit-MER niet. Net als bij m.e.r. moet bij een pas-sende beoordeling uitgegaan worden van hetgeen het plan/besluit maxi-maal mogelijk maakt.Het detailniveau van de passende beoordeling moet aansluiten bij het de-tailniveau van het te nemen plan/besluit. Voor een besluit (bijv. Wm-vergun-ning) zal meestal gedetailleerde informatie nodig zijn. Voor een plan kandit verschillend zijn. Indien een plan `slechts' richtinggevend is ? en dus defeitelijke besluitvorming wordt doorgeschoven ? is de passende beoordelingveeleer een risico-inventarisatie voor latere plannen of besluiten.Bij plannen met een hoog abstractieniveau is het beter een methode als eenbandbreedtebenadering te hanteren (gevolgen onderzoeken van een mini-male en van een maximale variant) of een stoplichtmethode (rood = aantas-ting, oranje = met mitigerende maatregelen geen aantasting, groen = geenaantasting). Voor activiteiten die nog relatief onzeker zijn en voor de langetermijn zijn gepland, volstaat het om in een passende beoordeling op hoofd-foto:www.flickr.com/andrevdploegTOETS0209lijnen na te gaan of er kans is op aantasting en of er maatregelen beschik-baar zijn om dat te voorkomen.Wanneer nieuwe ontwikkelingen echter al concreet zijn, is meer gedetail-leerd onderzoek noodzakelijk. Daarbij moet de passende beoordeling aan-tonen dat er geen aantasting van natuurlijke kenmerken zal plaatsvinden(afgezien van de uitzondering met de ADC-toets8). Om die conclusie te kun-nen trekken, kan diepgaander onderzoek nodig zijn.Wat betreft maatregelen moet het MER/de passende boordeling de informa-tie aanleveren die het aannemelijk maakt dat bepaalde gesignaleerdeeffecten mitigeerbaar zijn. Deze maatregelen hoeven niet in alle gevallengeborgd te worden in het plan. Of dit nodig is, hangt af van het abstractie-niveau van het plan.SalderingSaldering kan, indien dit onderdeel is van het voornemen, uitgewerkt wor-den in het MER. De gevolgen moeten inhoudelijk navolgbaar beschrevenzijn. Bij saldering moeten in het MER zoveel mogelijk de positieve gevolgen(afname depositie) afzonderlijk van de negatieve gevolgen (toename deposi-tie) in beeld worden gebracht, en moeten de gezamenlijke gevolgen in beeldworden gebracht. Aandachtspunt daarbij is dat de positieve gevolgen voor-uitlopende op de negatieve gevolgen gerealiseerd moeten worden. Bij eenbesluit is dit eenvoudiger dan bij een (globaal) plan.Effectgerichte maatregelenEffectgerichte maatregelen zoals plaggen en bekalken vinden plaats in eenNatura 2000-gebied en zijn noodzakelijk om de erfenis van atmosferischedepositie uit het verleden te verwijderen. Effectgerichte maatregelen warenbedoeld als tijdelijke maatregelen, totdat door brongerichte maatregelen deatmosferische depositie voldoende is gereduceerd. In slechts enkele eco-systemen (droge en natte heide, kalkgraslanden) is het mogelijk de gevoelig-heid van het systeem voor stikstofdepositie wat te verlagen.9,10Een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit of plan waarbij een passende be-oordeling nodig is, gaat over het algemeen niet over het beheer van eenNatura 2000-gebied. Uitzonderingen zijn de beheerplannen voor Natura2000-gebieden. Effectgerichte maatregelen maken dan ook meestal geen on-derdeel uit van de alternatieven die in het kader van een m.e.r. onderzochtworden. Indien deze maatregelen in het MER worden opgenomen, moet deeffectiviteit inhoudelijk navolgbaar beschreven zijn.Nader onderzoek naar specifieke locaties van gevoelige habitatsVoor een MER/passende beoordeling is informatie over de locatie binnenhet Natura 2000-gebied van voor atmosferische depositie gevoelige soortenen habitattypen niet altijd noodzakelijk. In het geval dat in het gehele Na-tura 2000-gebied sprake is van een (forse) overschrijding van de meest kriti-sche depositiewaarde ? wat op veel plaatsen in Nederland het geval is ? zalnader onderzoek meestal geen nieuwe inzichten bieden. De kritische depo-sitiewaarde van het meest kritische habitattype uit het gebied geeft dan alvoldoende informatie voor het MER. Als echter aantoonbaar is dat de depo-sitie van de eigen activiteit slechts een deel van het gebied be?nvloedt of alsde achtergrondconcentratie in een deel van het gebied onder de kritischedepositiewaarde ligt, kan het wel zinvol zijn gedetailleerder te onderzoekenwaar de meest gevoelige habitats voorkomen.In het geval van de toepassing van saldering, waarbij op sommige locaties inhet Natura 2000-gebied sprake is van een toename en op sommige locatiessprake is van een afname, kan het nodig zijn om gedetailleerder te onder-zoeken waar de meest gevoelige habitats voorkomen en wat de toe- en/ofafname ter plekke is.Een integrale, gebiedsgerichte beoordelingIn de handreiking van LNV wordt ingegaan op een integrale gebiedsgerichtebeoordeling. Daarin wordt aangegeven dat als stikstofdeposities niet demeest belemmerende factor is, dit kan leiden tot een andere beoordeling.Concrete voorbeelden of situaties waarin deze situaties zich kunnen voor-doen ontbreken echter (nog).Het is wenselijk dat een oplossing voor de problematiek uiteindelijk gezochtWETTELijk kADERPlannen en projecten moeten passen binnen het kader van de Natuurbescher-mingswet 1998. Voor projecten kan een vergunningplicht (art. 19d) gelden.Voor projecten en plannen moet beoordeeld worden:1. Zijn `significante gevolgen' niet uit te sluiten? Dan moet een passendebeoordeling worden uitgevoerd (voor projecten: art. 19f, lid 1; voor plannen:art. 19j, lid 2).2. In een passende beoordeling wordt onderzocht of er `aantasting van denatuurlijke kenmerken van het gebied' plaatsvindt (voor projecten: art. 19g,lid 1; voor plannen: art. 19j, lid 3 jo. art. 19g, lid 1).Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) en de Natuurbeschermingswet 1998(Nb-wet) moet een passende beoordeling in het geval van een plan-MER opge-nomen worden in het MER (art. 7.2a, lid 2,Wm en art. 19j, lid 4, Nb-wet).8 Dit houdt op grond van art. 19g en 19h van de Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk in:A. Zijn er Alternatieve oplossingen voor een project of handeling? Inclusief locatiealternatieven.B. Zijn er Dwingende redenen van groot openbaar belang waarom het project toch gerealiseerd moet worden?C. welke Compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft?9 J. Kros et. al., Effecten van Ammoniak op de Nederlandse natuur,Alterra-rapport 1698, juni 2008.10 Dit betekent dat de kritische depositiewaarden voor deze systemen met maximaal 5 kg N/ha/jaar (350 mol) kunnen worden opgehoogd.Daarbij moet erop gelet worden dat door het gevoerde beheer gevoelige elementen en soorten niet uit het systeem verdwijnen.TOETS0209Natura 2000wordt in een gebiedsgerichte benadering en met generieke maatregelenzoals ook de Taskforce onder leiding van C. Trojan voorstelt. De beheerplan-nen kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. In beheerplannen kan ervoorgekozen worden om eerst maatregelen te nemen om de hydrologische situ-atie te verbeteren in plaats van maatregelen voor depositiereductie. Plan-MER kan dan een goed instrument zijn om de verschillende type maatrege-len tegen elkaar af te wegen op effectiviteit.Als in een MER of een passende beoordeling een dergelijke gebiedsgerichteaanpak wordt toegepast, moeten de gevolgen inhoudelijk navolgbaar be-schreven zijn. Daarnaast verdient de vraag of salderen tussen verschillendeabiotische condities of met beheermaatregelen juridisch is toegestaan zeerzeker ook aandacht.Besluit-MEREen besluit-MER wordt in veel gevallen opgesteld voor een Wm-vergunning.Er is geen verplichting een eventuele passende beoordeling in het besluit-MER op te nemen. De Nb-wet-vergunning en Wm-vergunning staan los vanelkaar. Hoewel een Wm-vergunning niet bedoeld is om maatregelen voorNatura 2000 te regelen, moet een besluit-MER voor een Wm-vergunning welalgemene informatie over natuuraspecten bevatten, omdat dit bepalendkan zijn voor de wijze van inrichting. Een MER moet een integraal(milieu)beeld geven: natuur hoort daar bij. De belangrijkste vragen die be-antwoord moeten worden zijn:1. Waar ligt/liggen Natura 2000-gebied(en) ten opzichte van de activiteit?2. Wat is de staat van instandhouding/kritische depositiewaarde?3. Wat is de achtergrondconcentratie in het Natura 2000-gebied?4. Wat voegt de eigen activiteit11 toe aan atmosferische depositie?5. Wordt de kritische depositiewaarden (verder) overschreden?Alternatieven en maatregelenVoor de alternatieven in het MER moeten uitstootbeperkende maatregelendie in de Wm-vergunning opgenomen kunnen/moeten worden, wordenbetrokken. In ieder geval moet het meest milieuvriendelijke alternatief wor-den uitgewerkt. Er wordt voor een MER niet gevraagd om geheel anderealternatieven (dan de `normale' MER-alternatieven) uit te werken. Het al danniet toelaatbaar zijn van de activiteit kan beoordeeld worden binnen hetkader van de Nb-wet. Uitgangspunt is de doelstelling van de initiatiefnemer.(Voorbeeld: een energiebedrijf vraagt een vergunning voor een kolen-gestookte energiecentrale aan. Voor het MER wordt niet verwacht om bij-voorbeeld ook een windpark als alternatief uit te werken. Als uit de Nb-wet-beoordeling blijkt dat een geheel ander alternatief nodig is, kan eventueeleen nieuwe besluit-m.e.r.-procedure worden opgestart.)In een besluit-MER voor een Wm-vergunning is het niet nodig het natuuron-derzoek voor de Nb-wet verder in detail uit te werken. Op grond van boven-genoemde vijf punten is het mogelijk uitspraken te doen over mogelijke`significante gevolgen' of `aantasting van natuurlijke kenmerken'.BeoordelingHet referentiepunt voor de effectbepaling in een besluit-MER is de verge-lijking met de huidige (Wm-vergunde) situatie. Tot nu toe was de conclusiedat, indien er sprake is van een afname van de atmosferische emissie en dedepositie op Natura 2000 ten opzichte van de huidige situatie, er geen spra-ke is van significante gevolgen. Indien er wel sprake is van een toename vande emissie en de depositie in een al overbelaste situatie, concluderen we datsignificante gevolgen niet zijn uit te sluiten.Voor de beoordeling van de effecten in het kader van de Nb-wet is volgens deuitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State(Afdeling) van 1 april 2009 de Wm-vergunde situatie echter niet (meer) rele-vant12 (zie ook het kader `Jurisprudentie'). Een uitleg van de uitspraken vande afdeling van 1 april 2009 is dat bij de Nb-wet-beoordeling het totaal aanactiviteiten (bestaande en uitbreidingen/wijzigingen) ter discussie staat. Ophet besluitmoment zal beoordeeld moeten worden of activiteiten (weder-om) mogelijk zijn. Ook als feitelijk sprake is van een afname ten opzichtevan de huidige situatie.Een besluit-MER moet de milieu-informatie bieden. Specifiek voor hetVergrassing in de natuur als gevolg van deposities.11 Bij een uitbreiding zowel de bestaande activiteit als de geplande uitbreiding.12 Zie uitspraken ABRvS no. 200807857 en 200802600.foto:credit:www.flickr.com/aleXTOETS0209jURispRUDEnTiEEr zijn tientallen uitspraken gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak vande Raad van State (de Afdeling) met betrekking tot bovengeschetste atmosferi-sche depositie en Natura 2000. Deze zijn voor het grootste deel gericht opvergunningverlening voor (veehouderij)inrichtingen in een al overbelaste situ-atie. Lijnen die uit de jurisprudentie naar voren komen:? De kritische depositiewaarde is onomstreden en wordt gebruikt als signaalvoor het mogelijk optreden van significante gevolgen.13? Bij een (ook zeer kleine) toename van depositie in een al overbelaste situatiemoet (beter) onderzocht worden of er geen significante gevolgen zijn voorhet Natura 2000-gebied.14NB: er is nog in geen enkel geval geoordeeld dat de vergunning wel/niet ver-leend had mogen worden. De rechter sluit tot nu toe dus niet uit dat er eenredenering mogelijk is dat er ondanks een toename van de depositie toch geensprake is van significante gevolgen/aantasting van natuurlijke kenmerken.? Bij afname van depositie kon tot nu toe een Wm-vergunning verleend wor-den, ook in een overbelaste situatie, als het gaat om ??n bedrijf met eenafname ten opzichte van een eerdere vergunning15. Het is de vraag in hoe-verre met de uitspraken van 1 april 2009 de Afdeling een nieuwe lijn heeftingezet (zie het hoofdartikel).? Salderen tussen twee inrichtingen sluit de rechter niet principieel uit, maarer zijn ook nog geen uitspraken waarin dit wordt toegestaan. Er moet dan welgoed onderzocht worden welke invloed de afname ?n de toename hebben opde locaties binnen het Natura 2000-gebied waar de gevoelige habitattypenvoorkomen. Het slechts benoemen van een per saldo afname is onvoldoendeom significante gevolgen uit te sluiten.16Op 1 april 2009 heeft de Afdeling twee Nb-wet-vergunningen vernietigd17. Indeze uitspraken ging het om nieuwe vergunningen voor bestaande veehoude-rijen die stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden.Kern van de uitspraken was dat bestaande rechten ? op grond van (eerder)verleende vergunningen op basis van andere wetten (in deze gevallen deHinderwet en Wm) ? niet relevant zijn voor de beoordeling in het kader van deNb-wet. Aan de ene kant bevestigen de uitspraken dat de beoordeling in hetkader van de Wm niet zonder meer hetzelfde is als de beoordeling in het kadervan de Nb-wet.Aan de andere kant geven de uitspraken geen duidelijkheid hoe(uitbreidingen van) bestaande activiteiten beoordeeld moeten worden in hetkader van de Nb-wet. De consequenties van deze uitspraken zijn nog niet teoverzien. De meest vergaande interpretatie is dat bij de beoordeling in hetkader van de Nb-wet het totaal aan activiteiten ter discussie stelt. Nieuwe uit-spraken van de Afdeling zullen hierover meer duidelijkheid moeten geven.foto:www.flickr.com/odyssei8313 o.a. de volgende uitspraak:ABRvS, 2 april 2008, 200704147/114 o.a. de volgende uitspraken:ABRvS,ABRvS, 14 maart 2007, 200606229/1;ABRvS, 25 juli 2007, 200607799/1.15 o.a. de volgende uitspraken:ABRvS, 7 september 2005, 200409681/1;ABRvS, 2 april 2008, 200703386/1.16 o.a. de volgende uitspraken:ABRvS, 29 maart 2006, 200503949/1;ABRvS, 22 oktober 2008, 200709052/1.17 no. 200807857 en 200802600.TOETS020910Natura 2000besluit waarvoor het besluit-MER wordt opgesteld, meer in het algemeenvoor de Nb-wet beoordeling. De wetgever (of de rechter) zal duidelijkheidmoeten geven welke effecten toelaatbaar zijn.Plan-MEREen plan-MER voor een ruimtelijk plan in de nabijheid van een Natura 2000-gebied moet bevatten:? ?f de onderbouwing dat significante gevolgen kunnen worden uitge-sloten;? ?f de passende beoordeling, waarin onderzocht wordt of er sprake is van`aantasting van natuurlijke kenmerken'.Als er voor een plan een passende beoordeling moet worden uitgevoerd, ishet verplicht om de Commissie voor de m.e.r. te vragen om een toetsingsad-vies. In het plan-MER/passende beoordeling moeten in ieder geval dezelfdestappen worden opgenomen als in een besluit-MER (zie hierboven), aange-vuld met eventuele extra informatie uit de handreiking van LNV om conclu-sies te kunnen trekken over het al dan niet voorkomen van significante ge-volgen of aantasting van natuurlijke kenmerken.Alternatieven en maatregelenMaatregelen om instandhoudingsdoelstellingen te behalen worden onder-zocht en vastgelegd in de beheerplannen. Als er een plan-MER wordt opge-steld voor een bestemmingsplan, volstaat in de R&D-fase de vraag in welkefase het beheerplan zich bevindt en welke rol het bevoegd gezag voor zich-zelf ziet weggelegd binnen dit (concept/ontwerp)beheerplan.BeoordelingTot nu toe werd een passende beoordeling opgesteld als sprake was van eentoename van de depositie ten opzichte van de feitelijke situatie. Gezien deuitspraken van de Afdeling van 1 april 2009 is het raadzaam ook bij een af-name van de stikstofdepositie een passende beoordeling op te stellen. Dejurisprudentie is tot nu toe echter nog onvoldoende duidelijk om aan tegeven wanneer geen passende beoordeling nodig is. Om juridische risico'ste vermijden is het raadzaam ook bij een afname van de stikstofdepositieeen passende beoordeling op te stellen.Als op basis van goede informatie de conclusie uit de passende beoordelingis dat `aantasting van natuurlijke kenmerken' niet kan worden uitgesloten,is dit in principe voldoende. Dit feit op zich is geen reden om `essenti?le te-kortkomingen' te constateren. Het is dan de verantwoordelijkheid van hetbevoegd gezag om het plan niet vast te stellen, dan wel voor vaststelling deADC-toets te doorlopen of bijvoorbeeld met provincie, waterschappen enomliggende gemeenten een gebiedsgerichte oplossing te zoeken. Het MERhoeft alleen te worden aangevuld wanneer er een re?el alternatief ontbreektmet minder of g??n aantasting.Tot slotVolgens de Natuurbalans 200818 is en blijft de stikstofdepositie een belem-mering om de gestelde natuurdoelen (voor Natura 2000) te bereiken. Met degenoemde aandachtspunten in dit artikel is de milieueffectrapportagebruikbaar om de gevolgen op Natura 2000 inzichtelijk te maken zoals deNatuurbeschermingswet dit vereist. Daar zijn belanghebbenden en bevoegdgezag mee gediend. Ook al zal het voor veel (nieuwe) projecten en plannenmoeilijk blijven om aan te tonen dat ze geen (verdere) verslechtering vanNatura 2000 door stikstofdepositie tot gevolg hebben.18 Natuurbalans 2008, Planbureau voor de leefomgeving.foto:www.flickr.com/webted
Reacties