Het bieden van ontwikkelingsruimte voor veehouderijbedrijven is een belangrijke reden voor de plan-m.e.r.-plicht bij besluiten over structuurvisies en bestemmingsplannen voor het buitengebied. Zelfs de kleinste ontwikkelingsruimte (zoals de ‘gebruikelijke’ uitbreidingsmogelijkheid van het bouwperceel met enkele procenten) kan in veel gebieden al leiden tot een kleine toename aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden en dus de verplichting van een plan-m.e.r.-procedure. De vraag is echter: kan plan-m.e.r. een wezenlijke bijdrage leveren aan de discussie en besluitvorming over de toekomst van de intensieve veehouderij?
TOETS021022DETOEkOmSTvanDEinTEnSiEvEvEEhOuDErijPlan-mErinhETbuiTEngEbiEDhetbiedenvanontwikkelingsruimtevoorveehouderijbedrijveniseenbelangrijkeredenvoordeplan-m.e.r.-plichtbijbesluitenoverstructuurvisiesenbestemmingsplannenvoorhetbuitengebied.Zelfsdekleinsteontwikkelingsruimte(zoalsde`gebruikelijke'uitbreidingsmogelijkheidvanhetbouwperceelmetenkeleprocenten)kaninveelgebiedenalleidentoteenkleinetoenameaanstikstofdepositieopnatura2000-gebiedenendusdeverplichtingvaneenplan-m.e.r.-procedure.Devraagisechter:kanplan-m.e.r.eenwezenlijkebijdrageleverenaandediscussieenbesluitvormingoverdetoekomstvandeintensieveveehouderij?Paulhartskeerl,henkullenbroeckenleolamersBUITENGEBIEDhet vaststellen van dergelijke bestemmingsplannen voor hetbuitengebied is vandaag de dag geen sinecure. Naast denatuureffecten maken steeds meer burgers zich zorgenover de gezondheidsrisico's nabij veehouderijen, aantastingvan het landschap, hinder door geur of geluid en toenamevan verkeersoverlast Vooral in en rond reconstructiegebieden zijn derge-lijke effecten soms groot.Ondanks het feit dat het fenomeen plan-MER door veel lokale bestuurdersin eerste instantie wordt ervaren als een hinderlijke tussenstap, blijkt eengoed, toegankelijk plan-MER een wezenlijke bijdrage te kunnen leverenaan de discussie en besluitvorming over de toekomst van de intensieve vee-houderij. Essentieel in de aanpak is het goed in beeld brengen van de feite-lijke ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij, de huidigeen te verwachten milieubelasting en de gemeentelijke sturingsmogelijk-heden. Dit alles op basis van een gedegen analyse van de doorwerking vande milieunormen, het ruimtelijk beleid en de trendmatige ontwikkelingenin de sector. Dit artikel laat enkele recente voorbeelden zien van dergelijkeplan-m.e.r.-projecten en de wijze waarop analyses kunnen worden gepre-senteerd.Analyse milieuruimteEen goed plan-MER begint en staat of valt met een goede analyse van deDE AUTEUrsDrs. Henk Ullenbroeck (06-27061621, henk.ullenbroeck@arcadis.nl) isadviseur Milieu en Ruimte, ing. Leo Lamers (06-27060477, leo.lamers@arcadis.nl) is adviseur Landbouw en ing. Paul Hartskeerl (06-27060776,paul.hartskeerl@arcadis.nl) is projectleider en adviseur Milieueffecten-studies, alle drie bij ARCADIS Nederland.milieugebruiksruimte, toegesneden op de wettelijke criteria en het schaal-en detailniveau van het plan. Waar het gaat om ontwikkelingsmogelijkhe-den voor veehouderij, zijn de belangrijkste wettelijke criteria voor demilieugebruiksruimte de (on)mogelijkheden voor:? de ammoniakbelasting op Natura 2000-gebieden;? de geurbelasting op geurgevoelige objecten;? de concentraties aan fijn stof.De milieuruimte wordt in beeld gebracht door normen en doelstellingenvan maximale belasting te koppelen aan bijvoorbeeld de woningen ennatuurgebieden in en om het plangebied. Vervolgens wordt de milieuruim-te in het plangebied vertaald naar de maximaal vergunbare emissies.TOETS021023vang van de veehouderij in een plangebied. Daarnaast moeten de alterna-tieven rekening houden met de bestaande en gewenste ruimtelijke enmilieukundige kwaliteit van het plangebied. Dat kan leiden tot alternatie-ven met een verschillende omvang aan bedrijven of ruimtelijke spreidingvan veehouderijbedrijven.In het recente verleden was de milieuruimte voor geur en ammoniakleidend voor de ontwikkelingsmogelijkheden. Door de technische moge-lijkheden om binnen een gegeven milieuruimte als bedrijf te groeien, wor-den de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij steedsvaker en indringender op het bord van de gemeenteraad gelegd. Zolang destalemissies maar niet toenemen, mag een bedrijf groeien en kan of wil degemeente een verzoek voor een ruimere bouwkavel niet weigeren. Eenstrenge handhaving van de milieuregels is hierbij wel van belang. Eenalternatief is het ruimtelijk zoneren van de ontwikkelingsmogelijkhedenvan landbouwactiviteiten. Concentreren of spreiden? Wel of niet verwevenmet andere functies zoals verkeer, landschap, natuur en wonen?Volksgezondheid als criteriumDaarnaast speelt het aspect gezondheid een steeds grotere rol. Het beoor-delen van de effecten op de volksgezondheid was tot nu toe geen standaardonderdeel van een plan-MER, maar door de gevolgen van ziekten als deQ-koorts en de maatschappelijke onrust hierover, is ook gezondheid eenDoor de bestaande emissies van geur, ammoniak en fijn stof te inventariseren,wordt de feitelijke milieubelasting in kaart gebracht. Door de milieuruim-te te combineren met de feitelijke milieubelasting en de verwachte trend-matige ontwikkelingen in de sector, zijn de opgaven tot het verminderenvan de milieubelasting en de risico's op een ongewenste toename van demilieubelasting ruimtelijk te lokaliseren.Diverse figuren op deze pagina's laten zien hoe de belasting en de ge-bruiksruimte voor deze criteria in beeld zijn te brengen. Een belangrijkhulpmiddel daarbij is het bepalen van de ligging, aard, omvang en emis-sies van bestaande veehouderijbedrijven zoals vastgelegd in de milieu-vergunningen.Formuleren van alternatievenVanuit het beleid en wet- en regelgeving zijn diverse opties denkbaar. Eengemeente kan in haar bestemmingsplan bijvoorbeeld ontwikkellocatiesaanwijzen voor de intensieve veehouderij in het verwevingsgebied. Ookvoor de grondgebonden landbouw kan de gemeente de grondgebonden-heid nader defini?ren of zoneren. In het plan-MER kunnen de gevolgen vandeze ontwikkelingsscenario's worden verkend. Deze scenario's moetenechter wel passen binnen de hiervoor beschreven gebruiksruimte.Alternatieven moeten realistisch zijn in de te verwachten ontwikkelingbinnen de sector, de omvang van individuele bedrijven en de totale om-Figuur 1. Indicatieve milieuruimte aan ammoniakdepositie op Natura 2000-gebieden als een maximale bijdrage van een 0,5% van de kritischedepositie is toegestaan door de provincie Gelderland. Het plangebied betreft het buitengebied van de gemeente Nunspeet.TOETS021024BUITENGEBIEDFiguur 2. Het kaartbeeld geeft de indicatieve milieuruimte voor geurhinder bij 3 `odeur units' per m3 lucht binnen de bebouwde kom en14 `odeur units' per m3 lucht buiten de bebouwde kom. Met dit inzicht wordt duidelijk waar, op grond van de Wet geurhinder veehouderij,nog ruimte zit voor extra geuremissie door veehouderijen in de landbouwontwikkelingsgebieden van de gemeente Boekel.Figuur 3. Het kaartbeeld geeft de concentratie aan fijn stof (PM10) weer in het landbouwontwikkelingsgebied Halle Heide (gemeenteBronckhorst), veroorzaakt door twaalf grootschalige intensieve veehouderijbedrijven (de scenariolocaties) waarvan tien met varkens entwee met pluimvee. De twee pluimveebedrijven (100.000 legkippen) overschrijden in de directe omgeving van de bouwkavel de wettelijkenorm van 40?g/m3.belangrijk onderwerp van discussie ge-worden. In het plan-MER is het aspectvolksgezondheid te behandelen doorbijvoorbeeld een relatie te leggen metde geurbelasting, fijnstofconcentratiesen de kans op gezondheidsrisico's.Daarnaast zijn de infectieziekten dievan dieren op mensen overdraagbaarzijn een belangrijke reden voor zorg.Deze overdracht kan plaatsvinden viadirect diercontact, de lucht, mest envia voedingsmiddelen van dierlijke oor-sprong. De milieueffectbeoordeling ineen plan-MER is echter lastig. Er is im-mers een grote kennisleemte over hetontstaan en de verspreiding van dezeziekten en er zijn geen goed onder-bouwde normen zoals minimumafstan-den waarmee risico's in beeld wordengebracht. Maar: voldoende afstand tus-sen intensieve veehouderijen en bewo-ners van kernen en woningen in hetbuitengebiedenafstandentussengrotereintensieve veehouderijen onderling,geven wel degelijk houvast om ook van-uit een plan-MER te informeren.Draagvlak enbesluitvormingBinnen de mogelijkheden van wet- enregelgeving bepalen de gemeenten uit-eindelijk in hun bestemmingsplan bui-tengebied de mogelijkheden voor nieuw-vestiging en uitbreiding van intensieveveehouderijen. Door de grote maat-schappelijke weerstand (discussie overmegastallen) beperken steeds meer ge-meenten de mogelijkheden voor nieuw-vestiging van intensieve veehouderijenin landbouwontwikkelingsgebieden.Ook is de ruimte voor uitbreiding vanbouwblokken steeds meer onderwerpvan discussie. Enkele gemeenten be-perken de bouwblokken voor intensie-ve veehouderij tot ??n of anderhalvehectare en bovendien met slechts ??nbouwlaag, zodat stallen met meerdereverdiepingen (varkensflats, megastal-len) niet mogelijk zijn. Daarmee zijnbedrijfslocaties van duizenden maarniet van tienduizenden varkens moge-TOETS021025wenste afwaartse beweging van de intensieve veehouderij, en de daaraanverbonden per saldo positieve milieueffecten, verder onder druk komt testaan.Meer dan een `moetje'Het plan-MER kan en moet een transparante en objectieve bijdrage leverenaan het voeren van deze lastige discussie. Gelukkig zien wij steeds mindervaak dat gemeenten een MER beschouwen als iets dat ook nog even gedaanmoet worden als het plan bijna klaar is en als er al vergaand gecommuni-ceerd is met de omgeving. Met een tijdige en volwaardige koppeling aanhet planproces kan het MER bijdragen aan duurzame ontwikkelingsmoge-lijkheden voor de veehouderij. Voor de opstellers van het plan-MER is daar-bij de uitdaging om een toegankelijk document te maken dat is toegesnedenop de dilemma's waarvoor de politiek wordt gesteld.lijk. Een ander voorbeeld van maatschappelijke druk is dat naar aanleidingvan een burgerinitiatief de provincie Noord-Brabant recentelijk besloot toteen onmiddellijke bouwstop voor de intensieve veehouderij.Nu is het al wel zo dat veel veebedrijven al meerdere locaties omvatten endat verschijnsel zal met deze maximering van de locatieomvang nog weltoenemen. Het beperken van mogelijkheden in landbouwontwikkelingsge-bieden zal de verplaatsing van bedrijven die nu nabij de kernen of natuur-gebieden liggen, nog moeilijker maken. De vraag is dan wat wenselijker is:een relatief groot aantal kleinere bedrijflocaties, ook op minder duurzamelocaties, of een relatief klein aantal grotere bedrijfslocaties, zoveel moge-lijk op duurzame locaties.De lokale politieke meerderheid kiest steeds vaker voor het grotere aan-tal `kleine' bedrijfslocaties, mede ingegeven door weerstand tegen hethouden van dieren op industri?le schaal. Het gevaar hierbij is dat de ge- Figuur 4. Het potentieel aan duurzaam gebied in de gemeente Bernheze.
Reacties