De provinciale waterhuishoudingsplannen (WHP) en de waterbeheerplannen van de waterschappen (WBP) zijn plannen waarvoor een plan-m.e.r. is voorgeschreven. Dit jaar start een aantal provincies, veelal gezamenlijk met de waterbeheerders, met het opstellen van een plan-m.e.r. voor het provinciale waterhuishoudingsplan en de waterbeheerplannen van de waterschappen. In dit artikel wordt ingegaan op de wijze waarop de plan-m.e.r. een rol kan spelen in het verzilveren van kansen om te komen tot gebiedsoverschrijdende afstemming en een goede en actieve afstemming te creëren tussen KRW en Natura 2000.
TOETS020816KanSvOOrinTEgraTiESlagbinnEndivErSEbElEidSvEldEninwaTErlandPlan-m.E.r.vOOrwaTErPlannEndeprovincialewaterhuishoudingsplannen(wHP)endewaterbeheerplannenvandewaterschappen(wbP)zijnplannenwaarvooreenplan-m.e.r.isvoorgeschreven.ditjaarstarteenaantalprovincies,veelalgezamenlijkmetdewaterbeheerders,methetopstellenvaneenplan-m.e.r.voorhetprovincialewaterhuishoudingsplanendewaterbeheerplannenvandewaterschappen.inditartikelwordtingegaanopdewijzewaaropdeplan-m.e.r.eenrolkanspeleninhetverzilverenvankansenomtekomentotgebiedsoverschrijdendeafstemmingeneengoedeenactieveafstemmingtecre?rentussenKrwennatura2000.TheowitjeswaterFoto:flickr.com/sba73TOETS020817DE AUTEURIr.Th.G.J.Witjes (0570-697350, t.witjes@witteveenbos.nl) is hoofd integraalwaterbeheer bij Witteveen+Bos en als werkgroeplid recent betrokken bij hetopstellen van het advies over de reikwijdte en het detailniveau van hetmilieueffectenrapport voor de plan-MER's `Waterplannen Frysl?n', `Waterhuis-houdingsplan en waterbeheerplannen Noord-Brabant 2009' en Waterbeheer-plan 2010-2015 Rivierenland'.Conform de ontwerp-Waterwet dienen de provincies te be-schikken over een provinciaal waterhuishoudingsplan dateen strategisch beleidskader vormt voor de waterhuishou-ding in de provincie. Het waterschap is verantwoordelijkvoor het regionaal waterbeheer en legt in haar waterbe-heerplan de condities vast om de strategische doelstellingen van het water-beheer te realiseren, beschrijft de concrete maatregelen en voert deze uit.Het waterhuishoudingsplan en de waterbeheerplannen vormen, samenmet de strategische waterplannen van rijk en gemeenten, een reeks waaruithet stroomgebiedplan in 2009 wordt opgebouwd. Gezien het strategischekarakter van de WHP's en WBP's, zijn deze plannen plan-m.e.r.-plichtig.De plan-m.e.r.-verplichting levert feitelijk twee belangrijke kansen. Ten eersteom tot een integrale (gebiedsoverschrijdende) afstemming te komen tenaanzien van de verschillende beleidssporen die binnen het waterbeheer zijnte onderscheiden. Daarbij kunnen tevens de reeds gehanteerde uitgangs-punten en gemaakte keuzes ge?valueerd worden in deze integrale context.Ten tweede om een goede en actieve afstemming te cre?ren tussen KRW enNatura 2000.Onderstaand wordt eerst van de vier belangrijkste beleidssporen binnen hetwaterbeheer op hoofdlijnen de inhoudelijke samenhang bekeken, vervol-gens de wijze waarop het beleidsspoor de beleidscyclus heeft doorlopen entot slot het gehanteerde proces. Daarna wordt apart ingegaan op Natura2000, omdat dit een waterbeheer-overstijgend beleidsspoor is. Tot slot wordtaangegeven op welke wijze de plan-m.e.r. een rol kan spelen in het verzilverenvan bovengenoemde kansen.Vier belangrijke beleidssporenDe volgende vier belangrijke sporen binnen het waterbeheer zijn te onder-scheiden:? de Kaderrichtlijn Water (KRW);? Waterbeheer 21e eeuw (WB21), met daarin de normering voor waterover-last;? Veiligheid van Nederland in Kaart (VNK), met daaraan gerelateerdde veiligheid van regionale waterkeringen;? het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) waarvande methodiek Waternood deel uitmaakt.Inhoudelijke samenhangHet blijkt dat geen van de vier sporen alle aspecten van het waterbeheer af-dekt; er zijn duidelijke accentverschillen tussen de vier sporen (zie Tabel 1).De Kaderrichtlijn Water zet vooral in op ecologisch herstel van watersyste-men. WB21 is vooral gericht op waterbeheer in extreme situaties (water-overlast en watertekort) en zoekt bij voorkeur ruimtelijke oplossingen. Hetproject VNK gaat in op de veiligheid van primaire waterkeringen. GGORgaat vooral in op de afstemming tussen waterkwantiteitsbeheer en ge-bruiksfuncties onder gemiddelde omstandigheden. Overigens ontstaat inalle sporen, met uitzondering van VNK, verbreding. Daarnaast wordt hetonderwerp `laag water c.q. watertekort in het hoofdsysteem' in geen van devier sporen behandeld. Dit onderwerp wordt behandeld in de DroogtestudieNederland van Rijkswaterstaat RIZA. Binnen de vier sporen zijn geen concreteactiviteiten opgenomen waarin de inhoudelijke samenhang daadwerkelijkwordt uitgewerkt. Inhoudelijke samenhang is te verwachten tussen:? WB21 en VNK ten aanzien van hoogwater op het hoofdsysteem;? WB21 en GGOR ten aanzien van hoogwater en watertekort in regionaleoppervlaktewatersystemen;? KRW en GGOR ten aanzien van het ondiepe, freatische grondwater enwaterkwaliteit;? en ecologie van met name de regionale oppervlaktewatersystemen.Geen van de sporen behandelt alle functies (zie Tabel 2). Belangrijke func-ties, zoals landbouw en stedelijk gebied, worden in alle vier de sporen be-handeld. Andere functies worden in ??n, twee of drie sporen beschouwd.Derhalve zijn ook ten aanzien van de gebruiksfuncties inhoudelijke dwars-verbanden tussen de sporen te verwachten.De beleidscyclusDrie van de vier sporen bestrijken de gehele beleidscyclus (tabel 3). De uit-zondering is het project VNK, dat zich beperkt tot het in kaart brengen vanhet huidige veiligheidsniveau van de dijkringen van Nederland.De laatste landelijke Nota waterhuishouding (de vierde nota) dateert uit1998. De belangrijkste nationale (WB21, GGOR) en internationale (VHR[Natura2000], KRW) beleidsontwikkelingen sinds 1998 zijn tussentijds ver-woord in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW 2003), maar niet inwettelijke beleidsnota's. De snelheid waarmee de verschillende beleids-ontwikkelingen de beleidscyclus hebben doorlopen c.q. doorlopen verschilt.Voor het WB21-spoor was het traject van visievorming tot en met strategie-ontwikkeling en planvorming in 2003 grotendeels achter de rug en kon insommige gebieden al in 2004 met de implementatie van maatregelen ge-PlAn-m.E.R.-PlichTDe volgende wettelijke plannen die voortkomen uit de Wet op de waterhuishou-ding zijn plan-m.e.r.-plichtig:? Nota waterhuishouding;? Beheersplan rijkswateren;? Provinciaal waterhuishoudingsplan.Waterbeheersplannen van waterschappen kunnen plan-m.e.r.-plichtig zijn als erinvloed te verwachten is op Natura 2000-gebieden.TOETS020818waterWB2 1 KRW VN K GG O Rwatersysteemwaterkwantiteitwaterkwaliteit, fysisch-chemischecologiemorfologiewaterbodemhoogwater/wateroverlastgemiddelde omstandighedenlaagwater/watertekortgemiddelde omstandighedengemiddelde omstandighedengemiddelde omstandighedengemiddelde omstandighedenoppervlaktewatergrondwateroppervlaktewateroppervlaktewateroppervlaktewateroppervlaktewateroppervlaktewateroppervlaktewaterhoofdsysteemhoofdsysteemhoofdsysteemhoofdsysteemhoofdsysteemhoofdsysteemhoofdsysteemregionaalsysteemregionaalsysteemregionaalsysteemregionaalsysteemregionaalsysteemregionaalsysteemregionaalsysteemfreatischfreatischfreatischfreatischfreatischvoorradenvoorradenvoorradenvoorradengrondwatergrondwatergrondwatergrondwaterWB21 KRW VNK GGO Rlandbouwvisserijnatuurberoepsvaartrecreatievaartstedelijk waterdrinkwaterwinningindustrieviswaterrecreatiewaterzwemwatercultuurhistorisch waterlandschapswaterverkeerterrestrischaquatischaparte richtlijnenSocio-economischsysteemWB21 KRW VNK GGO Rformuleren van visie, doelstellingen en normengegevensinwinning en monitoringbeschrijven huidige situatie en opstellen toekomstscenario'stoetsing watersysteem en knelpuntenanalysestrategieontwikkeling en planvormingimplementatie van maatregelenmonitoring van effectiviteit van maatregelenevaluatieTabel 1. Behandelde aspecten in de vier sporen ten aanzien van het watersysteem.Tabel 2. Beschouwde functies in de vier sporen.Tabel 3. Mate waarin de beleidscyclus wordt afgedekt.TOETS020819start worden. In het KRW-spoor heeft de visievorming en het formulerenvan doelstellingen en normen meer tijd gevraagd. De meeste waterschap-pen hebben kortgeleden de iteratieslag achter de rug om te bepalen wathaalbare en betaalbare doelstellingen zijn met de bijbehorende maatrege-len. Voor GGOR geldt een wisselend beeld. Sommige gebieden hebben dittraject al geheel doorlopen en daar worden voorbereidingen getroffen omde benodigde maatregelen uit te voeren, andere gebieden zijn nog niet aanbod gekomen en staan op de planning.De afgelopen jaren heeft het rijk middels decembernota's KRW/WB21 deuitvoering van het NBW daar waar nodig bijgestuurd. Sommige provincieshebben deze beleidsontwikkelingen verwerkt in tussentijdse herzieningenvan hun WHP's, waarbij gebiedsafhankelijke accentverschillen zijn ont-staan. Andere provincies hebben hun bestaande WHP's verlengd in afwach-ting van verdere afstemming met de KRW en daar heeft verdere integratievan KRW en WB21 beperkt plaatsgevonden.Voor de waterschappen is 2008 het moment om alle (turbulente) beleidsont-wikkelingen van de afgelopen jaren voor de sporen WB21, KRW en GGOR teintegreren in ??n samenhangend beheerplan. De uitdaging is om de in deafgelopen jaren voor de drie sporen uitgewerkte oplossingsrichtingen enmaatregelen nu onderling zodanig verder op elkaar af te stemmen dat demilieueffecten worden geoptimaliseerd en de onderlinge samenhang wordtversterkt.Het procesDe vier beleidssporen kennen ieder een eigen proces en veelal ook een eigenprocesaanpak. Deze processen zijn minder eenduidig per beleidsspoor tebenoemen, met uitzondering van het proces bij de VNK. Dit is over het alge-meen een technisch inhoudelijk gericht proces. De andere drie sporen ken-nen in meer en mindere mate een gebiedsproces en daarmee een grotere ofbeperkte rol voor belangengroeperingen. In algemene zin betekent dit datnaarmate het gebiedsproces een grotere rol heeft gespeeld (en dus ook debelangengroeperingen actiever hun wensen en belangen hebben kunneninbrengen) in het maken van keuzen ten aanzien van randvoorwaarden,uitgangspunten en maatregelpakketten, deze minder inhoudelijke afwe-gingen kennen en meer gekeken is naar politieke haalbaarheid en draag-vlak in het gebied. Daarmee heeft het milieubelang, zoals dat in een m.e.r.op de voorgrond komt, veelal niet het primaat.Een WB21-proces richt zich vooral op het realiseren van open waterbergingop waterkwantitatief gezien geschikte locaties. De waterkwalitatieve enecologische belangen worden daarbij niet standaard zwaar meegewogen.Een gebiedsproces dat in het kader van GGOR is uitgevoerd richt zich vooralop de gemiddelde hydrologische situatie. Daarin komt de waterkwaliteit enecologie minder uitgebreid aan bod dan bij een KRW-gebiedsproces enneemt het dynamisch karakter van het gebied beperkt mee. Een KRW-gebiedsproces heeft de focus vooral liggen op de verbetering van de water-kwaliteit en de ecologische kwaliteit, maar houdt met de waterkwantiteiten de dynamiek van het watersysteem minder rekening.SamenvattendGeconcludeerd kan worden dat de belangrijkste beleidssporen in het water-beheer op diverse onderdelen nogal kunnen verschillen. Dat er tussen dezeverschillende beleidssporten `automatisch' een goede afstemming wordtgerealiseerd is niet direct voor de hand liggend. Ook kunnen gezien de ge-voerde processen het schaalniveau en het belang dat het aspect `milieu'krijgt in de afweging nogal verschillen.Natura 2000Hoofddoelstelling van het Natura 2000-netwerk is het waarborgen van debiodiversiteit in Europa. De soorten en habitattypen die onder deze ver-plichting vallen, moeten daarom op landelijk niveau in een `gunstige staatvan instandhouding' worden gehouden of gebracht. Nederland draagt met162 gebieden bij aan het Natura 2000-netwerk, met een totale omvang vancirca een miljoen hectare (waarvan tweederde open water). Wat er nodig isvoor de `gunstige staat van instandhouding' is weergegeven in de Natura2000-doelen. Deze doelen zijn zowel op landelijk niveau als specifiek vooralle gebieden geformuleerd. Het totaal van al deze doelen laat zien welkebijdrage Nederland zal leveren aan het Europese netwerk van Natura 2000-gebieden. Hierbij zijn zowel op landelijk als op gebiedsniveau keuzesFoto:flickr.com/benTOETS020820waterwoorden en te bekrachtigen. Ook biedt een watervisie op dit niveau de mo-gelijkheid gebiedsoverstijgende interacties en milieueffecten in beeld tebrengen; veel gebiedsprocessen kennen immers een zeker lokaal c.q. regio-naal niveau.Door te vari?ren met uitgangspunten of te schuiven binnen reeds opgestel-de maatregelpakketten kan bekeken worden of er voor het milieu geen be-tere samenhangende alternatieven ontwikkeld kunnen worden, die vervol-gens worden terugvertaald naar de resultaten van de verschillende beleids-sporen. In de uitwerking in het WHP en in de WBP's kunnen beargumen-teerde aanpassingen van resultaten uit bepaalde gebiedsprocessen eenplaats krijgen.Actieve rol Natura 2000Tot op heden wordt Natura 2000 vooral toetsend, dat wil zeggen passiefmeegenomen in allerlei processen: er worden in een bepaald beleidsspoormaatregelen of maatregelpakketten opgesteld en er wordt gekeken of dezemaatregelen negatieve effecten veroorzaken op de Natura 2000-gebieden.Eenzelfde insteek bij een plan-m.e.r. WHP/WBP's laat kansen liggen of geeftzelfs onvoldoende input voor het WHP/WBP, vooral als er sprake is van een`sense of urgency' ten aanzien van de watercondities.In deze gebieden is Natura 2000 duidelijk een vragende `partij'. De eisen diebepaalde soorten of habitats stellen aan bijvoorbeeld de waterkwaliteit ofhet peilbeheer kunnen veel verder gaan dan in het afwegingstraject van deKRW als haalbaar en betaalbaar wordt beschouwd. De eisen die de verschil-lende instandhoudingsdoelstellingen aan de watercondities stellen zijn ?zoals gezegd ? veelal (nog) niet in beeld. Het is dus allerminst waarschijnlijkdat deze eisen in het KRW-proces overal zijn meegenomen bij `bijzonderegebieden'.Een extra complicerende factor hierbij is dat Natura 2000 niet afrekenbaargemaakt. De doelen worden gebiedsgericht uitgewerkt in ruimte en tijd inNatura 2000-beheerplannen. Ten behoeve van deze nadere uitwerking wordtmet behulp van kernopgaven, behoud- of verbeterdoel, `sense of urgency' enzogenoemde `ten gunste formuleringen', voorzover nodig, nader richtinggegeven.Met `sense of urgency' wordt richting gegeven aan het tempo van realiseringvan de doelen (en aan de inzet van noodzakelijke maatregelen). Gezien dehuidige staat van instandhouding op landelijk niveau en gezien de situatiein de concrete gebieden is aan een aantal kernopgaven deze `sense of urgen-cy' toegekend. Van `sense of urgency' is sprake wanneer binnen nu en 10 jaarmogelijk een onherstelbare situatie ontstaat. Een `sense of urgency' kan eenprobleem met de watercondities of met het terreinbeheer betreffen. Dit bete-kent bijvoorbeeld dat binnen nu en 10 jaar concrete maatregelen genomenmoeten worden om de watercondities op orde te brengen.Feitelijk zouden de wensen op het vlak van water voor de `sense of urgency'-gebieden verwerkt moeten worden in de stroomgebiedplannen (onder `bij-zondere gebieden') en daarmee ook in de WHP's en WBP's. Complicerendefactor hierbij is dat voor de meeste gebieden nog geen Natura 2000-beheer-plannen zijn opgesteld omdat de instandhoudingsdoelstellingen nog nietdefinitief zijn vastgesteld. Dit betekent dat het proces om tot een beheerplante komen over het algemeen nog niet opgestart is en dat de wensen die de`sense of urgency'-gebieden aan de waterkwaliteit en het waterbeheer stellennog niet helder in beeld zijn.Integrale afstemmingUit bovenstaande beschrijving kan worden geconcludeerd dat het nauwelijkste verwachten is dat de genoemde beleidssporen (WB21 - KRW - GGOR - VNK- Natura 2000) goed op elkaar in een iteratief proces zijn afgestemd. Natuur-lijk is minimaal telkens wel met een schuin oog gekeken naar mogelijke im-pact van maatregelen op andere beleidsvelden en is zo veelmogelijk ingesto-ken op `no regret'-maatregelen. Ook is bij veel gebiedsprocessen op onderde-len getracht om tot een integrale afstemming te komen. Maar een echte inte-grale afweging is vaak niet mogelijk geweest, omdat de verschillende gebied-sprocessen een beperkter doel hebben en verschillend in de beleidscyclusstaan.Vandaar dat de plan-m.e.r. WHP/WBP's een uitstekend instrument is om dezeintegrale afstemming te verwezenlijken. Een voor de hand liggende aanpakzou zijn om een watervisie op provinciaal of stroomgebiedniveau te maken,gebaseerd op de input uit de verschillende processen die in het kader van deverschillende beleidssporen zijn doorlopen. Een dergelijke watervisie is ervooral op gericht de verschillende waterthema's met elkaar in onderlingesamenhang te brengen en is dus integraler dan de stroomgebiedvisies die inhet kader van WB21 in 2002-2003 zijn opgesteld, maar waarschijnlijk wel vaneen ander abstractieniveau. Het geeft de gelegenheid om eerder gehanteerdeuitgangspunten bij bepaalde uitwerkingen van een beleidsspoor te toetsenaan de belangen en wensen die voortvloeien uit andere beleidssporen. Devisie die in de plan-m.e.r. wordt opgesteld levert de basis voor de uiteindelijkevisie respectievelijk beheersvisie van het WHP en WBP.De plan-m.e.r. heeft niet alleen tot doel om nieuwe initiatieven op haarmilieueffecten te bekijken, maar ook om reeds gemaakte keuzes te verant-cAsUs FRysl?nOm een robuust en betrouwbaar functionerend systeem te krijgen dat tevens deaanwezige scheepvaart faciliteert, hanteert het Wetterskip als uitgangspunt datde boezem ??n ongecompartimenteerd systeem moet zijn. Vanuit veiligheids-oogpunt leidt dit bij overstroming vanuit zee tot het risico van snelle verspreidingvan zoutwater in het gebied en een snelle verspreiding van eventuele waterover-last.Veel meren, die onderdeel zijn van de boezem, hebben in het Natura 2000-spooreen `sense of urgency' gekregen ten aanzien van water(kwaliteit) en zijn waar-schijnlijk gebaat bij een meer flexibel peilbeheer of zelfs periodiek droogvallenvan bepaalde delen. In het verleden heeft het Wetterskip de mogelijkheden vaneen flexibel peil in de boezem uitgebreid onderzocht vanuit het uitgangspunt datde boezem niet gecompartimenteerd wordt. Juist in de plan-m.e.r. kan bekekenworden of bij het loslaten van dit uitgangspunt voor het milieu interessanterealternatieven kunnen worden geformuleerd die wellicht meer kansen biedt in deandere beleidssporen, waaronder Natura 2000 en KRW.TOETS020821is, maar dat concrete maatregelen uiterlijk in 2015 genomen moeten zijn inhet geval van een `sense of urgency' en dat, wanneer deze eisen meegeno-men worden in het KRW-spoor bij bijzondere gebieden, er sprake is vanresultaatsverplichting.Door in de plan-m.e.r. de eisen vanuit de Natura 2000-gebieden met `senseof urgency'-watercondities goed in beeld te brengen en als input te latengelden voor de gebiedsoverstijgende watervisie, kan door de plan-m.e.r. ditonderdeel op het juiste niveau alsnog meegenomen worden in het WHP enWBP. Immers, maatregelen die hieruit voortkomen, dienen in deze planpe-riode uitgewerkt te worden om uiterlijk in 2015 gerealiseerd te zijn. Ookkan in de plan-m.e.r. getoetst worden of de reeds opgestelde maatregelpak-ken voldoende resultaat opleveren en of gehanteerde uitgangspunten inbepaalde beleidssporen (zie casus Frysl?n) nog wel gehandhaafd moeten ofkunnen blijven.Plan-m.e.r. duidelijk meerwaardeEen plan-m.e.r. voor WHP/WBP kan een duidelijke meerwaarde leveren wan-neer dit instrument wordt ingezet om het totale waterbeheer op provinci-aal en regionaal niveau nog eens goed tegen het licht te houden en rand-voorwaarden en keuzes te evalueren.Daarnaast lijkt een plan-m.e.r. het enige en noodzakelijke instrument omop tijd Natura 2000 actief mee te nemen in het waterbeleid voor de gevallendat er sprake is van `sense of urgency'-watercondities. Operationeel zal ditnog een lastige opgave zijn. Immers, voor die situaties waar er bijvoorbeeldeen discrepantie aanwezig is tussen het resultaat van de KRW-beoordeling`haalbaar en betaalbaar' en de eisen vanuit de `sense of urgency'-Natura2000-gebieden zal eerst nog een uitgebreide discussie moeten plaatsvindenof de instandhoudingsdoelstellingen bijgesteld moeten worden, of dat deambities in het KRW-spoor hoger moeten worden gesteld. Een plan-m.e.r.kan hier een toetsende of evaluerende rol vervullen en kan consequentiesen mogelijke oplossingsrichtingen in beeld brengen.De gebiedsprocessen die vaak ten grondslag liggen aan de maatregelen dieuiteindelijk in de beheerplannen een nadere uitwerking krijgen, kenneneen duidelijke bottom up-benadering. Juist een plan-m.e.r. is geschikt omachteraf vanuit een top down-benadering te toetsen op samenhang en con-sistentie. Een plan-m.e.r. zou juist op dit niveau een goede rol vervullen,zodat `dubbel werk' voorkomen wordt. Immers, het heeft geen zin om dediverse gebiedsprocessen in het kader van een plan-m.e.r. nog eens over tedoen. Mocht tijdens het opstellen van een plan-m.e.r. blijken dat eerdergehanteerde uitgangspunten (of maatregelpakketten die voortkomen uit degebiedsprocessen) op een bovenregionaal niveau niet de voor het milieumeest gunstige situatie oplevert, dan dient de plan-m.e.r. de onderbouwing televeren om ofwel toch het betreffende uitgangspunt gestand te doen ofwel ditte heroverwegen. Wanneer door het plan-m.e.r.-traject dergelijke vraagstukkenop tafel komen, heeft de plan-m.e.r. haar nut meer dan bewezen.nAschRiFT REDAcTiEIn het volgende nummer van Toets zal een casus (Noord-Brabant)aan bod komen.cAsUs DE WiEDEn En DE WEERRibbEnDe meeste habitattypen en hun kenmerkende soorten in de Wieden en De Weer-ribben vereisen tamelijk voedselarm en helder water. Dit stelt eisen aan onderandere de hoeveelheid fosfaat in het oppervlaktewater. Een fosfaatgehalte vancirca 0,04 mg P/l in de zomer in de grote meren van beide gebieden lijkt aan tesluiten bij de verschillende Natura 2000-doelen binnen De Wieden en De Weer-ribben. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat door de natuurlijke gradi?nt de con-centraties in het kraggenlandschap nog lager zullen worden.In het KRW-proces is door het waterschap Reest en Wieden bepaald dat eenfosfaatconcentratie van 0,07 mg/l in de zomer een haalbare en betaalbare waar-de is. Het 1 op 1 overnemen van de wensen vanuit Natura 2000 betekent dat eenresultaatverplichting wordt aangegaan die vanuit het KRW-spoor als niet haal-baar en betaalbaar is gekwalificeerd. Anderzijds, door bij de doelstelling zoalsge?dentificeerd in het KRW-spoor te blijven, wordt het risico gelopen dat in 2015bepaalde habitatten c.q. soorten verdwenen zijn uit het gebied.Foto:flickr.com/evj
Reacties