Als de verschillen in milieu- en omgevingseffecten van in het MER beschreven alternatieven beperkt zijn en het verschil in kosten groot, vormen de kosten een legitiem argument om voor een bepaald alternatief te kiezen. Recent is dat nog eens door de Raad van State uitgesproken. Daarbij wordt in deze bijdrage stilgestaan. Voorts is er aandacht voor een uitspraak van de Raad van State waarin wordt geoordeeld dat het recyclen van afval niet heeft te gelden als het verwijderen van afval in termen van het Besluit m.e.r. Ten slotte wordt ingegaan op jurisprudentie van de Raad van State waaruit blijkt dat een m.e.r.-beoordeling een integrale beoordeling van de te verwachten milieueffecten vereist. Is dat nagelaten, dan kan zo’n gebrek gedurende de beroepsprocedure worden hersteld.
TOETS041430Kosten alternatieven in MERbepalend voor keuzeHet is bestendige jurisprudentie dat de beschikbarefinanci?le kaders mede bepalend zijn voor de keuzeom een bepaald alternatief niet in het MER te beschrijven. Zie bijvoorbeeld AbRvS 19 januari 2011,ECLI:NL:RVS:2011:BP1342. Uit onder meer de uitspraak over de capaciteitsuitbreiding van de sluis inEefde (AbRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2926) volgt dat het ook toelaatbaar is omeen alternatief wel in het MER te beschrijven, maardat vervolgens in het kader van het vast te stellenm.e.r.plichtige besluit gemotiveerd wordt overwogen dat het desbetreffende alternatief te duur is endaarom niet voor uitvoering in aanmerking komt. Indit geval acht de Afdeling het daarbij van belangdat er tussen dat alternatief en het (gekozen) voorkeursalternatief beperkte verschillen zijn in de milieu en omgevingseffecten en dat het verschil inkosten groot is. Het spreekt voor zich dat wanneerer bijvoorbeeld nauwelijks verschil in kosten zouzijn, er een zwaardere en/of aanvullende motiveringsplicht op het bevoegd gezag zou rusten wanneer dan toch zou worden gekozen voor het al danniet relatief minder milieuvriendelijkere alternatief.Overigens doet dat niet af aan het gegeven dat deAfdeling de motivering voor de keuze voor een bepaald alternatief meestal terughoudend toetst.Voor zover het bijvoorbeeld gaat om ruimtelijkeplannen, is het daarbij van belang dat het bevoegdgezag beleidsvrijheid heeft. Aldus wordt nadrukkelijk overwogen in de uitspraak over de zuidelijkeringweg Groningen (AbRvS 16 september 2015,ECLI:NL:RVS:2015:2938).Verwijderen van afvalstoffen?In AbRvS 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2457,staat de vraag centraal of er een planMER voor hetbestemmingsplan had moeten worden opgesteld,nu dat plan de oprichting van een recyclingbedrijfmogelijk maakt en het bestemmingsplan geen nadere beperkingen stelt aan de capaciteit van eendergelijk bedrijf. Appellant vond dat daartoe eenverplichting bestond vanwege onderdeel D18.1van het Besluit m.e.r. De Afdeling oordeelt dat diecategorie niet aan de orde is omdat recycling blijkens de definities in artikel 1.1 Wet milieubeheer isaan te merken als de nuttige toepassing van afvalstoffen en niet als een handeling ter verwijderingvan afvalstoffen. De Afdeling acht het niet onjuistdat het opstellen van een planMER achterwege isgebleven. Dit oordeel vraagt om een nadere uitleg.Zoals eerder in dit tijdschrift aan de orde is gesteld,volgt uit de arresten HvJ EG 23 november 2006,ECLI:EU:C:2006:732, M en R 2007/49 en HvJ EG 5juli 2007, ECLI:EU:C:2007:406 dat de term `verwijdering van afval' in onder meer onderdeel D18.1van het Besluit m.e.r. vanwege het communautairerecht zonder twijfel betrekking dient te hebben opzowel verwijderingshandelingen als op de nuttigetoepassing van afvalstoffen. Daarmee wordt afgeweken van de dwingende definitie van het begrip`verwijdering van afvalstoffen' in artikel 1.1 Wetmilieubeheer. In bijvoorbeeld Rb NoordNederland14 januari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:149, M en R2014/45 en AbRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:170, M en R 2014/46, wordt in lijn hiermeenadrukkelijk blijk gegeven van het autonome karakter van D18.1 van het Besluit m.e.r. en wordt daaronder ook de nuttige toepassing van afvalstoffenbegrepen. Uit de uitspraak van 5 augustus jl. wordtduidelijk dat de bestuursrechter D18.1 niet uit eigener beweging m.e.r.richtlijnconform interpreteert. Als een appellant niet expliciet aangeeft datde nuttige toepassing van afval vanwege de m.e.r.richtlijn eveneens moet worden begrepen onderD18.1 van het Besluit m.e.r. en dat in zoverre geenbetekenis toekomt aan artikel 1.1 Wet milieubeheer, dan zal de Afdeling zich dus "gewoon" latenleiden door de definities uit dat artikel.Niet volstaan met verwijzingsectorale onderzoekenIn de casus die aan de uitspraak van 5 augustus 2015ten grondslag ligt, is een informele m.e.r.beoordelingverricht. Het bestemmingsplan voorziet volgens deraad in de uitbreiding van een bedrijventerrein als bedoeld in onderdeel D11.3 van het Besluit m.e.r., waarbij de drempelwaarde in kolom 2 niet wordt overschreden. In de bestemmingsplantoelichting is een paragraafover de vormvrije m.e.r.beoordeling opgenomen.Daarin staat vermeld dat gelet op de resultaten van desectorale onderzoeken naar de ruimtelijke gevolgenvan het plan, kan worden geconcludeerd dat er geenbelangrijke nadelige milieugevolgen zullen optredenals gevolg van de in dat plan voorziene ontwikkelingen. Er is in de toelichting echter geen blijk van gegeven dat de raad een integrale beoordeling heeft gemaakt van de mogelijke nadelige gevolgen van hetplan voor het milieu in relatie tot de selectiecriteria inbijlage III bij de m.e.r.richtlijn. Zo'n beoordeling is volgens de Afdeling wel vereist (zie bijvoorbeeld AbRvS24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4648). Overigens is het mogelijk een hierop betrekking hebbendverzuim gedurende de beroepsprocedure te herstellen.Zie in dat kader AbRvS 21 oktober 2015,ECLI:NL:RVS:2015:3241. Voor het bestemmingsplanvoor het vestigen van een bouwmarkt met tuincentrum in het Overijsselse Hengelo was ten onrechtegeen (informele) m.e.r.beoordeling verricht waarineen integrale beoordeling is gegeven van de mogelijkenadelige gevolgen van deze activiteit voor het milieu.Een dergelijke beoordeling was in de beroepsprocedure alsnog verricht. Dat vormt voor de Afdeling redenom het aanvankelijke gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb te passeren.JURISPRUDENTIERECYCLEN AFVAL IN TERMENBESLUIT M.E.R. AL DAN NIETVERWIJDEREN AFVAL?Als de verschillen in milieu en omgevingseffecten van in het MER beschreven alternatieven beperkt zijnen het verschil in kosten groot, vormen de kosten een legitiem argument om voor een bepaald alternatiefte kiezen. Recent is dat nog eens door de Raad van State uitgesproken. Daarbij wordt in deze bijdragestilgestaan. Voorts is er aandacht voor een uitspraak van de Raad van State waarin wordt geoordeeld dathet recyclen van afval niet heeft te gelden als het verwijderen van afval in termen van het Besluit m.e.r.Ten slotte wordt ingegaan op jurisprudentie van de Raad van State waaruit blijkt dat een m.e.r.beoordeling een integrale beoordeling van de te verwachten milieueffecten vereist. Is dat nagelaten, dankan zo'n gebrek gedurende de beroepsprocedure worden hersteld.Deze jurisprudentiekatern wordt verzorgddoor Soppe Gundelach Witbreuk advocaten(www.soppegw.nl).Toets_04.indb 30 04-12-15 09:17
Reacties