Natuurgebieden en intensieve veehouderij hebben een overspannen relatie. Dat geldt zeker in het noordelijk deel van Limburg. In het kader van het nieuwe omgevingsplan van de provincie Limburg is een planMER opgesteld waarin met een scenariobenadering in beeld is gebracht in hoeverre in deze overspannen situatie verlichting wordt gebracht door het voorgenomen beleid. Dit artikel beschrijft de daarbij gevolgde aanpak en geeft een beeld van de resultaten. De aanpak – met veel gegevens en het gebruik maken van de rekenkracht van modellen – kan tevens dienen als een voorbeeld van het gebruik van big data en brute force bij effectbepalingen in m.e.r.
TOETS03/041428Natura 2000VErlichTinginEEnOVErSpannEnrElaTiE?natuurgebiedenenintensieveveehouderijhebbeneenoverspannenrelatie.Datgeldtzekerinhetnoor-delijkdeelvanlimburg.inhetkadervanhetnieuweomgevingsplanvandeprovincielimburgiseenplanMEropgesteldwaarinmeteenscenariobenaderinginbeeldisgebrachtinhoeverreindezeover-spannensituatieverlichtingwordtgebrachtdoorhetvoorgenomenbeleid.Ditartikelbeschrijftdedaarbijgevolgdeaanpakengeefteenbeeldvanderesultaten.Deaanpak?metveelgegevensenhetgebruikmakenvanderekenkrachtvanmodellen?kantevensdienenalseenvoorbeeldvanhetgebruikvanbigdataenbrute forcebijeffectbepalingeninm.e.r.lexruniaInleidingDe provincie Limburg is in een intensief proces bezig geweest met het nieu-we Provinciale Omgevingsplan Limburg (POL). Het POL is een integraalplan dat zich niet alleen richt op ruimtelijke ordening, maar ook op mi-lieu, water en natuur, wonen en werken; de drie P's people, planet en profitzijn als het ware de scope van het beleid dat in het POL wordt opgenomen.Ook het planMER bij het POL richt zich op dit brede kader en bevat daaromeen beoordelingskader dat, naast de traditionele milieuaspecten, ook as-pecten als werkgelegenheid en de leefbaarheid van het platteland bevat.Belangrijke punten voor het POL zijn natuur (de herijking van de EHS) enintensieve veehouderij.De opgaveIntensieve veehouderij en Natura 2000 verkeren in Limburg in een over-spannen relatie. Limburg ? en met name Noord- en Midden-Limburg ?biedt ruimte aan een groot aantal intensieve veehouderijen. De schralezandgronden van de Peelgebieden zijn de basis onder voedselarme en stik-stofgevoelige natuur, maar tevens een reden van het ontstaan van inten-sieve veehouderij. De Natura 2000-gebieden in Noord- en Midden-Limburgherbergen habitats die zeer gevoelig zijn voor de depositie van stikstof(lage kritische depositiewaarden, KDW's) die ? mede als gevolg van deemissies uit de veehouderijen ? zwaar worden overschreden. Aan dezeoverspannen situatie lijkt vooralsnog, ondanks allerlei inspanningen,inTEnSiEVEVEEhOuDErijEnnaTuurinliMburggeen einde te komen. Een boeiende vraag voor het planMER was dan ookhet in beeld brengen van de gevolgen die de beleidsopties voor de inten-sieve veehouderij zullen hebben voor de Natura 2000-gebieden in enrond Limburg. Leidt het voorgenomen beleid van de provincie tot eenminder gespannen verhouding tussen veehouderij en natuur? Beide kan-ten, zowel natuur als veehouderij, zijn van belang en daarom wordt ge-zocht naar een modus voor het duurzaam samengaan van deze functies.De intensieve veehouderij levert een forse bijdrage van de Limburgseeconomie, vooral in Noord- en Midden Limburg; de natuur heeft haareigen intrinsieke waarde die wettelijk stevig wordt beschermd, maar ookeconomisch van belang is. Voor het provinciale omgevingsbeleid is duseen belangrijke vraag of en hoe natuur en veehouderij nog kunnen sa-mengaan.De vraag is kortom: wat is de bijdrage van de veehouderij aan de stik-stofbelasting van Natura 2000-gebieden en in hoeverre draagt het voor-genomen omgevingsbeleid bij aan het behalen van de depositiedoel-stellingen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is in het kader vanhet planMER voor het POL onderzoek gedaan.TrendsVoor het onderzoek kon worden beschikt over gegevensbestanden van alleveehouderijen in Limburg. De gegevens hebben betrekking op zowel de in-TOETS03/041429DE AUTEUrLex Runia (0162-487395, lex.runia@antea-group.com) is senior adviseur bij Antea Groupen redactielid van Toets.nere bedrijven. Tussen 2011 en 2013 nam het aantal intensieve-veehouderijbedrijven af, maar bleef detotale omvang van de sector ongeveer gelijk. De gegevens laten ook zien dat de trends in gebiedenmet een verschillende beleidsstatus (in het vigerende POL extensiveringsgebieden, LOG's en verwe-vingsgebieden) ook verschillen. Door het proces met verschillende drijvende krachten, zoals individu-ele factoren (bijvoorbeeld het ontbreken van een bedrijfsopvolger) economische factoren en regelge-ving voor met name emissies, is de sector gemiddeld genomen schoner geworden (figuur 1).tensieve veehouderij als melkveebedrijven. Hetgaat om gegevens over onder meer de groottevan de bedrijven, de emissie van stikstof en delocatie (co?rdinaten). Door het vergelijken vangegevens uit 2011 en 2013 is inzichtelijk gemaaktwelke trends in de intensieve veehouderij aanwe-zig zijn ? ook in de beschouwde korte periode ?en wat de karakteristieken van de bedrijven zijn.Bestaande beelden, zoals de afname van het aan-tal intensieve-veehouderijbedrijven en het ge-middeld groter worden van bedrijven, blijkenvolgens de feitelijke gegevens te kloppen. Ook la-ten de gegevens zien dat de grotere bedrijven ge-middeld genomen schoner zijn (beschouwd alsemissie van ammoniak per dierplaats) dan klei-1601401201008060402002013relatieftov2011aantal bedrijven totale omvangIV bedrijvenmediaan omvangvarkensbedrijvenmediaan omvangpluimveebedrijvenFiguur 1. Intensieve-veehouderijbedrijven zijn gemiddeld genomen schoner geworden.TOETS03/041430Natura 2000AanpakHet beoordelen van de effecten van het voorgenomen beleid vraagt om eenmodelmatige aanpak, waarbij de emissies vanuit de veehouderijen ? waar-onder ook melkveehouderij ? en de als gevolg daarvan optredende deposi-tie in Natura 2000-gebieden worden berekend. Om de modellen beheers-baar te houden is ervoor gekozen uitsluitend te rekenen voor deveehouderij. De consequentie van die keuze is dat slechts een deel (hetveehouderijdeel) van de depositie in beeld komt. Daardoor zijn geen uit-spraken mogelijk over de absolute omvang van de depositie en over dedepositie in relatie tot de KDW (is er sprake van een overspannen situa-tie?). Anderzijds levert dit wel een duidelijk beeld op van de relevantie vande veehouderij in relatie tot de natuurdoelen en hoeft geen aandacht teworden besteed aan het grote aantal factoren (en de onzekerheden daarin)die de totale depositie bepalen.Het beschikbare bestand met bedrijfsgegevens is een goede basis om eenprognose te doen voor de ontwikkeling van de sector, zowel naar het aan-tal en de omvang van de bedrijven als ten aanzien van de emissie vanuitde bedrijven. Het bestand is ten behoeve van het onderzoek uitgebouwdtot een emissiemodel, waarin op basis van een aantal ingevoerde rand-voorwaarden het aantal en de omvang van de bedrijven verandert en te-vens de emissie per grootte-eenheid verandert. De bedrijven zijn daartoeper veehouderijsector gegroepeerd in kwartielen (25% grootste, 25% klein-ste en twee tussengroepen) waarna per bedrijf random is bepaald of hetbedrijf stopt, niet groeit of krimpt of (sterk) groeit. De kans op groeien,stoppen of gelijk blijven verschilt per kwartielgroep, met een randvoor-waarde voor de totale omvang van de sector. De kans op stoppen is hetgrootst bij de kleine bedrijven. Voor de toekomstige emissie vanuit de be-drijven zijn twee scenario's gehanteerd. Scenario A is gebaseerd op hetdoortrekken van de trends van de afgelopen jaren ? dat wil zeggen eengeleidelijk lagere emissie per dierplaats. Scenario B is gebaseerd op hetnieuwe beleid van de provincie, dat niet alleen strenge eisen stelt in hetgeval van nieuwbouw of uitbreiding, maar ook bepaalt dat bestaande stal-len uiteindelijk schoner moeten worden. Deze restricties aan de emissieper dierplaats, die zijn gerelateerd aan technische en economische moge-lijkheden, zijn het sterkst voor de varkenssector en wat minder sterk voorde melkveehouderij. In scenario B is tevens een beperkte groei van de sec-tor als geheel opgenomen. Dit gezamenlijk leidt tot emissiefactoren (perdierplaats) die samen met de random bepaalde toekomstige bedrijfsom-vang de emissie per bedrijf bepalen. Voor alle resterende bedrijven samenresulteert dit in een toekomstige emissie vanuit de veehouderijen. Doorde randomgenerator ? en uiteraard de andere onzekerheden ? is dit opbedrijfsniveau zeker geen absolute voorspelling, maar voor de provincieals geheel ontstaat wel een goed beeld. In verschillende runs met de ran-domgenerator ontstaan door de toevalsfactor op detailniveau verschillen-de uitkomsten, die echter gemiddeld genomen in dezelfde bandbreedtevan de geformuleerde randvoorwaarden vallen. Voor de uiteindelijke de-positieberekeningen is de output van een (willekeurige) run genomen.Deze emissiegegevens zijn ingevoerd in een depositiemodel OPS-pro 4.3.15,waarmee voor alle Natura 2000-gebieden in Limburg de stikstofdepositievlakdekkend is berekend voor 2025. Over elk Natura 2000-gebied is in hetrswFiguur 2. Scenario A.Figuur 4. Scenario C.Bron:Antea Group.Figuur 3. Scenario B.TOETS03/041431model een vlakindeling gelegd; per vak is de depositie als gevolg van deemissie uit de veehouderijen berekend. Voor gebieden buiten Limburgzijn enkele maatgevende punten opgenomen. De output van de modelbe-rekeningen bestaat uit kaarten met depositiegegevens en een bestandenmet depositiegegevens per Natura 2000-gebied. Het uitgangsbestand met debedrijfsgegevens is gebruikt voor het doorrekenen van de situatie in 2013.Wat levert het op?Doordat de modelaanpak alleen zicht geeft op de emissie en depositie van-uit de veehouderijbedrijven, is het niet mogelijk om te beoordelen of deKDW in de toekomstige situatie in de Natura 2000 al dan niet wordt over-schreden. De output uit het emissiemodel is daarom weergegeven in abso-lute getallen (mol N/ha/jaar) en als percentage van de KDW die in de betref-fende gebieden gelden. Voor de meeste Natura 2000-gebieden in Limburg isinmiddels informatie beschikbaar uit de zogeheten PAS-analyses, die latenzien hoe de depositie van stikstof zich zal ontwikkelen onder invloed vanbeleid. Deze informatie is als achtergrondinformatie in het planMER opge-nomen. In een groot deel van de Natura 2000-gebieden zal de depositieweliswaar dalen, maar in veel gevallen nog (ruimschoots) boven de KDWblijven. Dit geldt (vanzelfsprekend) vooral voor de gebieden met de laagsteKDW's die in Noord- en Midden-Limburg aanwezig zijn.Wat levert deze hele exercitie nu op? In de eerste plaats worden de verschil-len tussen Zuid-Limburg enerzijds en Noord- en Midden-Limburg ander-zijds duidelijk. In de tweede plaats lijken de resultaten te laten zien dat ?als het voorgenomen beleid wordt gerealiseerd ? de emissie van deveehouderijen substantieel wordt teruggedrongen en ? beschouwd in rela-tie tot de KDW's ? in veel gebieden nog maar van beperkt belang is, enslechts in enkele gebieden nog een belangrijke factor is.In Zuid-Limburg is nagenoeg geen intensieve veehouderij, maar wel melk-veehouderij aanwezig, veelal in de vorm van relatief kleine bedrijven. DeNatura 2000-gebieden in Zuid-Limburg hebben grosso modo relatief hogeKDW's en verkeren blijkens de PAS-analyses in de toekomstige situatie niet(meer) in een overspannen situatie. De combinatie van relatief lage emis-sies en relatief kleine gevoeligheid maakt dat de depositie als gevolg van deveehouderijen bij scenario B minder dan 10 procent bedraagt van de meestgevoelige KDW's. Het verschil tussen de beschouwde beleidsscenario's (Aen B, minder strikt respectievelijk strikt) is relatief klein. Voor Zuid-Lim-burg leidt de combinatie van relatief groot belang van de melkveehouderij,enige groei in die sector en de minder strakke emissieregels ertoe dat sce-nario B iets ongunstiger is dan scenario A.In Noord- en Midden-Limburg is het beeld anders. Ook hier leiden beide sce-nario's tot een afname van de depositie vergeleken met de bestaande situatie(figuur 4). Er is hier echter een groter verschil tussen de scenario's doordateen groot deel van de bedrijven vallen onder de sectoren waarvoor de scherp-ste emissiereductie gelden. Gerelateerd aan de KDW's neemt de depositie uitde veehouderijen ook in Noord- en Midden-Limburg vooral bij scenario B methet voorgenomen beleid sterk af. Als gevolg van de lage KDW's en de in abso-lute zin hogere depositie (dan in Zuid-Limburg) is de bijdrage vanuit de vee-houderijen aan het `opvullen' van de KDW's nog relatief hoog. Deze bijdrageligt bij scenario B in de range van 5% tot (voor ??n gebied) ruim 50%. In verge-lijking met de huidige situatie is echter sprake van de forse verbetering: inTOETS03/0414322013 leiden de veehouderijen volgens de uitgevoerde berekeningen in Noord-en Midden-Limburg tot een depositie van stikstof die de helft tot meerdan 100% van de meest kritische KDW's opvult.Bij de gehanteerde uitgangspunten neemt de totale emissie vanuit de veehou-derijen fors af. De reductie is het grootst voor de varkenssector (in scenario Bongeveer 80% lager) en het minst groot bij de melkveehouderijen (ongeveer30%). Dit tikt relatief zwaar door in Noord- en Midden-Limburg, waar de var-kenshouderij de grootste sector is. Een kanttekening die bij deze cijfers moetworden gemaakt is dat in de modellering alleen is gekeken naar de emissiesvanuit de huisvesting van de dieren. Andere bronnen van stikstofemissie uit delandbouw, bijvoorbeeld door bemesting, zijn niet in beschouwing genomen.ConclusieDe uitgevoerde berekeningen en de analyse van de modelresultaten leve-ren inzicht in de gevolgen van voorgenomen aanscherping van de emis-sienormen in combinatie met een beperkte groei van de totale omvangvan de sector, zoals opgenomen in scenario B. De gevolgde aanpak ? hetafzonderlijk beschouwen van de veehouderij in relatie tot de gevoeligheidvan Natura 2000-gebieden ? laat het relatieve belang zien van de veehou-derijsector en maakt het mogelijk eventuele nadere keuzes te maken overaanvullend beleid, dat eventueel per gebied of sector anders kan zijn. Hetgebruik van feitelijke bedrijfsgegevens en het daarop loslaten van auto-nome trends en beleidsaanscherpingen biedt de mogelijkheid om eenruimtelijk beeld te cre?ren van de effecten van beleid. Zo'n aanpak, waar-bij dus niet naar de juridische mogelijkheden wordt gekeken, maar naarontwikkelingen die zich (bij verschillende scenario's) daadwerkelijk kun-nen voordoen, kan ook bruikbaar zijn bij andere ruimtelijke plannen.Maak gebruik van big data en brute forceDeze casus illustreert, naast het bovenstaande, de mogelijkheden van hetgebruik van grote hoeveelheden gegevens in het kader van m.e.r. en beleids-studies. Het gebruikmaken van big data is een trend die we om ons heensteeds meer zien, mogelijk gemaakt door enerzijds de grote hoeveelheid ge-gevens over van alles en nog wat die worden verzameld en opgeslagen enanderzijds de rekenkracht van moderne computers. Dat laatste geldt ookvoor laptops en spreadsheets die voor iedereen beschikbaar zijn. Het ge-bruik maken van grote hoeveelheden gegevens kan ook bij andere milieu-thema's interessant zijn. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan geluidmodelle-ringen voor een MER. Waar het vroeger vanwege het ontbreken van gegevens? waar zijn gevoelige bestemmingen aanwezig? ? en rekenkracht nog aan tebevelen was om geluidberekeningen te doen voor enkele maatgevende wo-ningen, is het nu mogelijk om gegevens te genereren voor een groot aantalpunten. Die gegevens kunnen eventueel statistisch worden bewerkt en zijnbruikbaar om effecten (en verschillen in effecten) te analyseren en inzichte-lijk te maken voor diverse schaalniveaus, van individuele punten tot straten,wijken of een geheel plangebied. Dit lijkt in tegenspraak met het streven naar`eenvoudiger effectbepaling'. Mijn indruk is echter dat juist zo'n big data- ofbrute force-aanpak kan leiden tot een effici?nte aanpak die zeer flexibel is tenaanzien van effectanalyses en die tevens informatie kan opleveren die goedbruikbaar is voor communicatie met belanghebbenden. Natura 2000
Reacties