26 k e n m e r k e n 1 2 / 1 ; f e b r u a r i 2 0 0 5v r a a g & a n t w o o r d1. Een MER dat niet vol-doet of onjuistheden bevatWanneer het bevoegde gezag opgrond van artikel 7.18 van de Wetmilieubeheer van oordeel is dathet ingediende milieueffectrapportniet voldoet aan de bij of krach-tens artikelen 7.10 en 7.11 Wmgestelde eisen of dat het onjuist-heden bevat, deelt het bevoegdegezag dit aan de initiatiefnemermee binnen 6 weken na de datumvan ontvangst van het MER.Gebeurt dat binnen deze termijn,dan bepaalt artikel 7.18, lid 3,Wm dat de overige procedure-voorschriften van paragraaf 7.6(de beoordeling van het milieuef-fectrapport) van hoofdstuk 7 vande Wet milieubeheer buiten toe-passing blijven. Hiermee wordtbedoeld, dat de verdere m.e.r.-procedure wordt opgeschort. Eenen ander spoort ook met artikel7.28, eerste lid, onder b van deWet milieubeheer. Deze bepalingschrijft voor, dat het bevoegde ge-zag een aanvraag om een besluitbuiten behandeling laat indien tenaanzien van het overgelegdemilieueffectrapport artikel 7.18,lid 1 van de Wet milieubeheertoepassing heeft gevonden.De tekortkomingen of onjuist-heden leiden tot de onaanvaard-baarheid van het milieueffect-rapport. Onder tekortkomingenof onjuistheden moeten wordengerekend die aspecten die vanbelang zijn voor het nemen vanhet besluit in het kader waarvanhet milieueffectrapport is gemaakt.Dit is ter beoordeling van hetbevoegde gezag is. Het bevoegdegezag dient er wel rekening mee tehouden, dat een belanghebbendein de procedure van het besluitbedenkingen zou kunnen inbren-gen, indien hij het bijvoorbeeldniet eens is met de status van eentekortkoming of onjuistheid.Het aanvaardbaarheidsoordeel zelfis een niet voor bezwaar en beroepvatbaar besluit, tenzij door dit be-sluit los van de besluitvorming inhet kader waarvan het MER ge-maakt wordt, belanghebbenderechtstreeks in zijn belang wordtgetroffen (zie artikel 6:3 Awb).Te denken valt aan een initiatief-nemer met een strak tijdschema,inclusief contractverplichtingen,voor de ontwikkeling van een pro-ject. Stel dat naar zijn oordeel hetopgeleverde MER goed is, dan kande gevraagde aanvulling van hetMER onredelijk zijn in die zin datgrote vertraging opgelopen kanworden bij de realisering van hetproject en het naleven van ver-plichtingen. Dit zou dan mogelijkeen reden kunnen zijn om eenberoep te doen op de tenzij-regelin artikel 6:3 Awb. Wanneer degevraagde aanvulling terecht iszal dit niet spelen, het risico isdan voor de initiatiefnemer.Indien het bevoegd gezag binnen6 weken geen aanvaardbaarheids-oordeel na datum van ontvangstheeft gegeven, dan zou uit eenoogpunt van rechtszekerheid deinitiatiefnemer mogen aannemen,dat het MER van rechtswege isaanvaard. Toch kan hierbij eenprobleem ontstaan, omdat hetbevoegde gezag in de praktijkniet graag zijn oordeel zal willengeven, voordat de Commissiem.e.r. zijn toetsingsadvies alsbedoeld in artikel 7.26 Wm heeftgegeven. De termijn van advise-ring door de Commissie m.e.r.bedraagt op grond van art. 7.26,lid 1 juncto art. 7.23, lid 1 Wm 5+ 4 = 9 weken vanaf de dag, waar-op het MER ter inzage is gelegd.Wanneer er een hoorzitting alsbedoeld in artikel 7.24 Wmplaatsvindt, is de termijn voor ad-visering door de Commissie m.e.r.zelfs langer. Het kan dus in depraktijk voorkomen, dat de com-missie m.e.r. nog niet geadviseerdheeft, terwijl de 6 weken termijnals bedoeld in artikel 7.18, lid 1,Wm al voorbij is. Dit is voor hetbevoegde gezag niet handig.De wetgever heeft echter de ter-mijnstelling in artikel 7.18, lid 1,Wm van 6 weken na datum vanontvangst niet veranderd. Zie voorde relatie tussen het opschortenvan de m.e.r.-procedure en deprocedure voor het nemen van hetbesluit op aanvraag, in welk kaderhet MER is gemaakt, ook paragraaf3.3.3 van dit hoofdstuk.Indien het bevoegde gezag vanoordeel is dat er geen tekortko-mingen of onjuistheden in hetMER zijn, behoeft het formeelv r a a g & a n t w o o r dVraag & antwoordIn deze rubriek, verzorgd door InfoMil, komen allerlei praktisch-juridi-sche vragen over de toepassing van de m.e.r.regelgeving aan bod. Eenmoeilijk vraagstuk dat vaak aan InfoMil wordt voorgelegd betreft hetaanvullen van het milieueffectrapport op grond van artikel 7.18 en vol-gende van de Wet milieubeheer. Reden genoeg om de verschillende as-pecten ervan nog eens uit te schrijven. Dit is tevens de laatste keer datInfoMil deze rubriek verzorgt.Bij vragen kunt u zich wenden tot de helpdesk van InfoMil, op werkdagen telefonisch bereikbaar van 9 ? 12 uur (070-3735575). Ook is het mogelijk vragen over SMB en m.e.r. naar ons temailen: info@infomil.nl. Vergeet u daarbij niet uw telefoonnummer in uw mailbericht te zetten. Dan zult u door de dienstdoende helpdeskmedewerker teruggebeld worden. Uw case kan dandoorgesproken worden en de helpdeskmedewerker kan dan wellicht extra informatie geven over de toepassingsmogelijkheden van de richtlijn SMB. De verantwoordelijkheid voor de te nemenbesluiten blijft echter bij het betreffende Bevoegd Gezag27k e n m e r k e n 1 2 / 1 ; f e b r u a r i 2 0 0 5de Awb is aanvulling van de aan-vraag v??r de publicatie van hetontwerpbesluit, altijd mogelijk.Daarna is aanvullen van de aan-vraag veel ingewikkelder.In het geval van een besluit opaanvraag zal op grond van artikel7.27, eerste lid, van de Wetmilieubeheer het gevraagde besluitniet kunnen worden genomen.Zie ook de speciaal voor dezesituatie op 10 januari 1995 doorhet Ministerie van VROM ver-spreide `Richtsnoer aanvullingenop een milieueffectrapport' (briefvan de Minister van VROM aanalle overheden en andere instel-lingen d.d.10 januari 1995,DGM/EIM/MBB/11n94002).5. Aanvulling van het MERna vernietiging van het be-sluit wegens een onvol-doende MEREr is een milieueffectrapport ge-maakt met toepassing van deartikelen 7.12 tot en met 7.26Wm, maar het wordt door deRaad van State inhoudelijk alsonvoldoende aangemerkt. In datgeval zal het milieueffectrapportdoor de initiatiefnemer alsnogmoeten worden aangevuld. Eenen ander komt erop neer dat deaanvullingen met toepassing vanartikel 7.17 Wm moeten wordenovergelegd aan het bevoegde ge-zag, waarna het bevoegde gezagmet toepassing van artikel 7.18Wm wederom beoordeelt of dezeaanvullingen voldoende zijn.Daarbij wordt rekening gehoudenmet de uitspraak van de Raad vanState. Pas daarna gaat de m.e.r.-procedure c.q. vergunningsproce-dure verder. Ten slotte dient hetbevoegde gezag opnieuw eenbesluit te nemen. Tegen dit besluitstaat dan weer bezwaar en/of be-roep open. vv r a a g & a n t w o o r dgeen besluit over de aanvaard-baarheid van het MER te nemen,maar wordt de m.e.r.-procedurevan art. 7.20 Wm en volgendevoortgezet in combinatie met deprocedure van het nemen van hetbesluit in het kader waarvan hetMER is gemaakt. Zie voor de rela-tie tussen het MER en de verderebesluitvorming ook paragraaf 3.4van dit hoofdstuk.2. Tekortkomingen vanondergeschikte betekenisin het MERIn het geval dat het milieueffect-rapport naar het oordeel van hetbevoegde gezag op ondergeschiktepunten tekortschiet kan volgensartikel 7.18, lid 2 Wm het bevoeg-de gezag ook afzien van de mede-deling. De ondergeschikt geachtetekortkomingen leiden dus niet totonaanvaardbaarheid van hetmilieueffectrapport. Onder onder-geschikte tekortkomingen moetenworden gerekend die tekort-komingen die niet essentieel zijnvoor het nemen van het besluit inhet kader waarvan het milieueffect-rapport gemaakt is. Het is duide-lijk dat dit ter beoordeling van hetbevoegde gezag is en dat er welrekening mee moet worden ge-houden, dat een belanghebbendein de procedure van het besluit,bedenkingen zou kunnen inbren-gen, indien hij bijvoorbeeld nieteens is met de status van onderge-schiktheid van een tekortkoming.Het aanvaardbaarheidsoordeel zelfis een niet voor bezwaar en beroepvatbaar besluit, tenzij door ditbesluit los van de besluitvormingin het kader waarvan het MERgemaakt wordt, belanghebbenderechtstreeks in zijn belang wordtgetroffen (zie artikel 6:3 Awb).3. Relatie tussen het op-schorten van de m.e.r.-procedure en de procedurevan de besluitvorming,waarbij het MER wordtgemaaktEr is een duidelijke relatie tussenhet opschorten van de m.e.r.-pro-cedure en de procedurevoorschrif-ten van het besluit in het kaderwaarvan het milieueffectrapport isgemaakt. De procedurevoorschrif-ten zijn te vinden in de afzonder-lijke wetten, waarop de bevoegd-heid tot het nemen van het betref-fende besluit gegrond is, al danniet in combinatie met relevantebepalingen in de Algemene wetbestuursrecht.Enkele voorbeelden:- De bestemmingsplanproce-dure is geregeld in de Wet opde ruimtelijke ordening incombinatie met de Algemenewet bestuursrecht.- De procedure tot vaststellingvan het trac? van hoofdwegen,landelijke railwegen en hoofd-vaarwegen is geregeld in deTrac?wet in combinatie met deAlgemene wet bestuursrecht.- Voorts is de procedure inzakehet beslissen op een aanvraagom een vergunning ex Wetmilieubeheer geregeld in deWet milieubeheer in combina-tie met de Algemene wetbestuursrecht.Wanneer in het kader van de pro-cedure van vergunningverleningeen milieueffectrapport moet wor-den gemaakt en dit MER met toe-passing van artikel 7.18 Wm alsonvoldoende wordt beoordeelddoor het bevoegde gezag, moet hetbevoegde gezag de aanvraag, dietegelijkertijd met het MER is inge-diend, buiten behandeling latenop grond van art. 7.28 Wm, lid 1,sub b. Zie in dit kader bijvoor-beeld de uitspraak van de Afde-ling van 2 oktober 2002, nr.200102090/2. In dat geval wasgeen MER ingediend. Hetzelfdegeldt voor de uitspraak van deAfdeling van 9 juli 2003, nr.200300896/1. Daarin is met nameartikel 4:5 Awb van belang. DeAfdeling stelt onomwonden datartikel 4:5 Awb ziet op die situ-aties waarin aan het bestuursor-gaan een discretionnaire bevoegd-heid toekomt om de aanvraagbuiten behandeling te laten. In hetgeval dat er een m.e.r. had moetenworden gemaakt, komt een der-gelijke discretionnaire bevoegd-heid niet aan de orde nu reeds opgrond van art. 7.28 Wm de aan-vraag buiten behandeling moetworden gelaten.Opgemerkt moet worden dat detoepassing van artikel 3:18, eerstelid, Awb in artikel 13.3 Wm uit-drukkelijk wordt uitgesloten ineen geval als bedoeld in artikel7.28 Wm. Dit betekent dat indiende aanvraag niet aan artikel 7.28Wm voldoet, het buiten behande-ling laten van de aanvraag opgrond van artikel 4:5 Awb (leestevens: artikel 7.28 Wm) ook nade termijn van 8 weken plaats kanvinden.Artikel 4:15 geeft aan dat de ter-mijn van 6 maanden voor vergun-ningverlening opgeschort wordtals artikel 5:5 Awb wordt toege-past. Artikel 4:15 Awb heeft inieder geval tot gevolg, dat de ter-mijn van 6 maanden voor hetnemen van het besluit ex artikel 3:28 Awb wordt verlengd. Aange-nomen moet worden, dat ingevol-ge artikel 4:15 Awb de wettelijketermijn van 12 weken ex art. 3: 29Awb voor het geven van de ont-werp-beschikking dan ook wordtverlengd.4. Eventuele aanvulling vanhet MER na aanvaardingop grond van artikel 7.18Wm van het MER doorhet bevoegde gezagVoor de situatie dat het milieu-effectrapport na de aanvaardingdoor het bevoegde gezag nog moetworden aangevuld (bij voorbeeldnaar aanleiding van het toetsings-oordeel van de commissie voor demilieueffectrapportage ex artikel7.26 van de Wet milieubeheer)biedt de Wet milieubeheer geenexpliciete regeling. Op grond van
Reacties