Sla een willekeurig MER voor een ruimtelijke ontwikkeling open en de kans dat duurzaamheid gerelateerd wordt aan duurzaam bouwen, Cradle-to-Cradle en energieprestatienormen, is zeker aanwezig. Dergelijke maatregelen kunnen echter in het bijbehorende bestemmings- of inpassingsplan niet worden geregeld, omdat ze ruimtelijk niet relevant zijn. Op het niveau van structuurvisies mist voor deze aspecten al helemaal de link tussen beleidsvoornemens en de daadwerkelijke uitvoering. Het is hiermee in feite weinig zinvol om deze aspecten te onderzoeken in een aan een ruimtelijk plan of besluit gekoppeld MER, hoe mooi de ambities ook zijn. Daarnaast zijn er voorbeelden waar duurzaamheid beschouwd is als een soort cumulatief aspect van diverse andere leefomgevingsaspecten. Het is echter niet wenselijk dat plannen met een relatief lage milieudruk op de leefomgeving vanzelfsprekend als duurzaam bestempeld worden. Dit kan ertoe leiden dat nieuwe extensieve uitleglocaties met energiezuinige woningen a priori als duurzaam worden aangemerkt. Op basis van onder andere de SER-ladder, een duurzaamheidstool bij uitstek, waarmee getracht wordt het ruimtegebruik te intensiveren, is dit niet logisch. Deze constateringen hebben gevolgen voor de wijze waarop duurzaamheid in een MER bij een ruimtelijk plan onderzocht en beoordeeld wordt. Dit artikel geeft handvatten om duurzaamheid bij plannen en besluiten voor ruimtelijke ontwikkelingen naar een hoger niveau te tillen; duurzaamheidscriteria die toepasbaar zijn op het niveau van de ruimtelijke ontwikkeling.
TOETS011312DuurzaamheiDDE AUTEUrSander Zondervan (06 20425668, sander.zondervan@oranjewoud.nl) isadviseur ruimte en m.e.r. bij Oranjewoud.TOEpaSbarEduurzaamhEidScriTEriavOOrm.E.r.duurzaamhEidOpnivEauSlaeenwillekeurigmErvooreenruimtelijkeontwikkelingopenendekansdatduurzaamheidgerela-teerdwordtaanduurzaambouwen,cradle-to-cradleenenergieprestatienormen,iszekeraanwezig.dergelijkemaatregelenkunnenechterinhetbijbehorendebestemmings-ofinpassingsplannietwordengeregeld,omdatzeruimtelijknietrelevantzijn.Ophetniveauvanstructuurvisiesmistvoordezeaspectenalhelemaaldelinktussenbeleidsvoornemensendedaadwerkelijkeuitvoering.hetishiermeeinfeiteweinigzinvolomdezeaspectenteonderzoekenineenaaneenruimtelijkplanofbesluitgekoppeldmEr,hoemooideambitiesookzijn.daarnaastzijnervoorbeeldenwaarduurzaam-heidbeschouwdisalseensoortcumulatiefaspectvandiverseandereleefomgevingsaspecten.hetisechternietwenselijkdatplannenmeteenrelatieflagemilieudrukopdeleefomgevingvanzelfsprekendalsduurzaambestempeldworden.ditkanertoeleidendatnieuweextensieveuitleglocatiesmetenergiezuinigewoningenapriorialsduurzaamwordenaangemerkt.OpbasisvanonderanderedeSEr-ladder,eenduurzaamheidstoolbijuitstek,waarmeegetrachtwordthetruimtegebruikteintensi-veren,isditnietlogisch.dezeconstateringenhebbengevolgenvoordewijzewaaropduurzaamheidineenmErbijeenruimtelijkplanonderzochtenbeoordeeldwordt.ditartikelgeefthandvattenomduurzaamheidbijplannenenbesluitenvoorruimtelijkeontwikkelingennaareenhogerniveautetillen;duurzaamheidscriteriadietoepasbaarzijnophetniveauvanderuimtelijkeontwikkeling.SanderzondervanOndanks een daling van het aantal ruimtelijke ontwikkelingen in de laatste jaren, worden nog steeds ruimtelijke plannen en milieueffectrapportages opgesteld die het verder uitdijen van het stedelijk gebied faciliteren.Ook op de lange termijn is niet te verwachten dat het stedelijk gebied zalkrimpen. Het (toenemende) ruimtebeslag van de stedelijke gebieden is voorde mogelijkheden en leefbaarheid voor aankomende generaties een relevant aspect, dat in het kader van duurzaam ontwikkelen beschouwd moetworden. In deze constatering ligt de basis voor de gedachte dat het ruimtegebruik een belangrijke bouwsteen is voor de beoordeling van de duurzaamheid van een ruimtelijke ontwikkeling.De relatie tussen intensief ruimtegebruik en duurzaamheid is op zich nietnieuw. De SERladder is ondertussen een bekend begrip. Ook het voormaligMilieu en Natuur Planbureau (MNP, onderdeel van het huidige Planbureauvoor de leefomgeving) geeft in `Nederland Later, Tweede Duurzaamheidsverkenning, deel Fysieke leefomgeving Nederland' handen en voeten aanduurzaamheid, waarvan in m.e.r. gebruik gemaakt kan worden. Het MNPdefinieert duurzaamheid hierin als: "dat Nederland mooi, veilig en vitaalblijft voor volgende generaties." Beleidsmatig samenhang brengen inwonen, werken, stedelijke herstructurering en bescherming van natuur,milieu, landschap en waterveiligheid is hierbij van belang. Hieraan is inmiddels invulling gegeven in de nieuwe Wro, Wabo en de aankomendeOmgevingswet. Ook de ladder van duurzame verstedelijking, die in deStructuurvisie Ruimte en Infrastructuur is ge?ntroduceerd en per 1 oktoberis opgenomen als procesvereiste in het kader van het Besluit Ruimtelijkeordening, is een belangrijke stap voorwaarts.Het MNP constateert in de duurzaamheidsverkenning: "Bundeling en intensivering van verstedelijking leveren aanzienlijke bereikbaarheidswinstTOETS011313? Mobiliteit: indien een ontwikkeling leidt tot minder verkeer, leidt dit toteen positief effect op duurzaamheid, door bijvoorbeeld een afname vangebruik van (fossiele) brandstoffen, het beperken van emissies van CO2en NOx en het beperken van het ruimtebeslag van de benodigde infrastructuur.Naast de aspecten ruimtebeslag en mobiliteit zijn er zeker nog andere aspecten denkbaar die in aanmerking komen voor het beoordelingskaderduurzaamheid, waaronder bijvoorbeeld de ruimtelijke aspecten van energiemaatregelen. Andere aspecten, waaronder luchtkwaliteit en geluidbelasting lenen zich hiervoor juist veel minder. In dit artikel wordt nader ingegaan op de bruikbaarheid van de genoemde beoordelingscriteria.Luchtkwaliteit en geluidbelastingErvan uitgaande dat bij ruimtelijke besluiten op het juiste niveau een locatiekeuze gemaakt is en intensivering van ruimtegebruik overwogen is, isnog niet gezegd dat het ruimtelijk besluit ook gebaseerd is op een juisteduurzaamheidsafweging. Het hanteren van enkele van de gangbare criteria kan immers leiden tot afwegingen waarbij, beschouwd vanuit duurzaamheid, vraagtekens kunnen worden gezet. Zoals ook het MNP constateert, leidt het zuinig omgaan met de schaarse ruimte door streven naarintensief ruimtegebruik tot minder gewenste effecten op het leefklimaatdoor verhoogde milieubelasting op de plek van de intensivering. Uitgaandevan een verdere intensivering ontkomen we er niet aan milieunormen opeen andere manier te gebruiken dan tot nu toe gangbaar is.joopvanhoudt/rwsop. Een ander voordeel van bundeling en intensivering is een aanzienlijkkleiner stedelijk ruimtebeslag. Hiermee blijft de flexibiliteit in de ruimtelijke inrichting van Nederland behouden. Bundeling en intensivering hebben ook negatieve effecten. Het betreft vooral de (relatieve) afname vangroen in en om de stad en de toename van geluidshinder." Met deze constatering is een belangrijk aandachtspunt benoemd bij de beoordeling vanduurzaamheid in het MER.Een andere constatering van het MNP is dat het alleen gelukt is om defysieke (planet) kant uit het model PeoplePlanetProfit voor het duurzaamheidsbegrip invulling te geven. Het is nog niet mogelijk gebleken om hetduurzaamheidsbegrip voor de economische en sociaalculturele situatiepraktisch hanteerbaar te maken. Dit zet het argument kracht bij, dat deduurzaamheidsambities die betrokken worden in het MER een ruimtelijk(fysiek) aspect moeten hebben. Beoordelingen die op economische en sociaal culturele grond zijn ingegeven, zijn aan veel discussie onderhevig.Allereerst doordat ze voor veel interpretaties vatbaar zijn. Daarnaast omdat de ruimtelijke component, die voor het ruimtelijk plan relevant is, ontbreekt.De bovenstaande constateringen leiden tot twee kansrijke beoordelingscriteria voor het thema duurzaamheid; ruimtebeslag en mobiliteit.? Ruimtebeslag: indien een voornemen op minder ruimte wordt gerealiseerd, blijft er meer ruimte over voor toekomstige flexibiliteit en behoudvan waarden, ruimte voor toekomstige generaties. Dit leidt tot een positiever effect op de duurzaamheid van het te nemen besluit.TOETS011314DuurzaamheiDVoor onder andere luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid zijn Europese, nationale en soms ook aanvullende provinciale of gemeentelijke normen opgesteld. Deze moeten leiden tot een acceptabele of aanvaardbareleefomgeving. In menig MER wordt niet alleen aan een eventuele overschrijding van deze normen getoetst, maar ook inzicht gegeven in milieubelasting onder deze normen. Een waarde onder de gestelde norm wordtveelal positiever beoordeeld dan een waarde nabij de norm.Het is te motiveren dat het in de stedelijke omgeving duurzaam is als bijontwikkelingen de grenzen van deze normen worden opgezocht (maarniet overschreden) en afgewogen tegen andere belangen. De intensiteit vanhet ruimtegebruik in de stedelijke omgeving kan hiermee omhoog voorzover de gestelde normen dat toelaten. Hiermee wordt elders ruimte (voorde toekomst) gespaard, bijvoorbeeld in gebieden met weinig geluid, goedeluchtkwaliteit of ruimte voor natuur of waterberging.De beoordeling van een nieuwe stille en extensieve woonwijk is zodoendevanuit akoestiek positief te beoordelen, maar kan juist leiden tot een negatieve beoordeling voor duurzaamheid vanwege het relatief grote beslag opschaarse ruimte en een relatief grote verkeersproductie. Eenzelfde redenering kan gehouden worden bij bijvoorbeeld luchtkwaliteit en externe veiligheid. Er moet zelfs worden opgelet dat alternatieven die leiden tot intensivering van (stedelijk) gebied vanwege de hiermee samenhangende relatiefhoge geluidbelastingen en verminderde luchtkwaliteit niet juist op voorhand worden uitgesloten, omdat er alternatieven met een lagere milieubelasting bestaan.EnergieEen ander bekend duurzaamheidscriterium waarbij in sommige gevallenvraagtekens gezet kunnen worden is energie. Dit aspect bestaat uit eenruimtelijk relevant en een nietruimtelijk relevant deel. Het ruimtelijkrelevante deel; ruimte voor windenergie, biomassavergisting en warmtekrachtkoppelingen is relevant bij de besluitvorming over een ruimtelijkplan. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid leidt dit tot een positieve beoordeling indien deze voorzieningen in een plan worden opgenomen. Alser in een plangebied mogelijkheden zijn voor bijvoorbeeld windenergie,maar dit om andere redenen in het plan niet wordt toegelaten, leidt dit toteen negatieve beoordeling.In enkele gevallen kan ook synergie van energiesystemen ruimtelijk relevant zijn. Bijvoorbeeld als het synergie tussen ruimtelijk relevante eenheden betreft. Denk aan eenheden met warmteoverschot (industrie) enwarmtebehoefte (woningen). Ondanks dat ten tijde van het besluit geenzekerheid is over de uiteindelijke synergie, is de kans op realisatie vansynergie wel groter, dan wanneer deze ruimtelijke componenten op grote afstand van elkaar gerealiseerd zouden worden. Hiermee is een enigszins positieve beoordeling voor synergie van ruimtelijke relevante eenheden onderling op zijn plaats.Het is echter minder relevant om ambities met betrekking tot energieprestatienormen in de beoordeling te betrekken. Dergelijke normen worden ineen ruimtelijk plan niet geregeld. Het ruimtelijk plan doet immers nietmeer dan het mogelijk maken van bouwplannen. Hoe energiezuinig deontwikkeling is of hoe duurzaam de bouwmaterialen zijn, wordt nietplanologisch geregeld. Omdat het ruimtelijk plan dit niet kan afdwingenwordt dus, ook als er hoge duurzaamheidsambities zijn, ook nietduurzaam bouwen met hetzelfde besluit planologisch mogelijk gemaakt. Voorbeelden van mooie ambities bij ruimtelijke plannen waarvan uiteindelijkweinig terecht komt, zijn er helaas volop. Het opnemen van dergelijke ambities in een MER leidt daarmee af van de duurzaamheidsaspecten die bijeen ruimtelijk plan wel relevant zijn voor de besluitvorming.RuimtebeslagHet ruimtebeslag dat nodig is voor de realisatie van een voornemen is alsaspect heel concreet te maken. Uitgangspunten over het aantal woningenper hectare, gestapeld bouwen en meervoudig ruimtegebruik dienen bij debeoordeling van de duurzaamheid van een plan goed tegen het licht gehouden te worden. Een alternatief voor een woonwijk met een gemiddeldedichtheid van 30 woningen per hectare is daarmee duurzamer dan een alternatief met 20 woningen per hectare. Natuurlijk is er een behoefte aanwoningen op ruime percelen, maar aandacht voor het negatieve effecthiervan voor latere generaties is bij het nemen van het ruimtelijk besluitop zijn plaats.Naast de fysieke ruimte die nodig is voor de realisatie van een voornemenis natuurlijk ook de locatie van belang. Ik sluit hierbij graag aan bij laddervan duurzame verstedelijking met betrekking tot intensivering en herstructurering van stedelijke gebieden, waaronder bedrijventerreinen.MobiliteitMobiliteit (en vooral automobiliteit) is beschouwd vanuit duurzaamheideen belangrijk aspect. Mobiliteit vreet (vooral fossiele) energie, vraagtruimte voor wegen en parkeerplaatsen, en heeft nogal wat gevolgen doorde emissie van geluid en uitlaatgassen. Mobiliteit is direct gerelateerd aande ruimtelijke componenten van het plan of besluit. Te denken valt aancompacte ontwikkelingen met intensief ruimtebeslag die leiden tot minder intern verkeer, ontwikkelingen die door hun ligging leiden tot minderextern verkeer, of ontwikkelingen met een goede bereikbaarheid vooropenbaar vervoer en fiets. Ruimtelijke afwegingen hebben hier een directerelatie met het aantal voertuigkilometers. Deze afwegingen zijn op verschillende schaalniveaus, van Rijksstructuurvisie tot en met bestemmingsplan, en gesteund door bijvoorbeeld verkeersmodellen, heel concreet temaken. Door compact ruimtegebruik wordt de mobiliteit beperkt. In compacte en intensieve woongebieden is meer draagvlak voor voorzieningen(winkels/ scholen/ etc.) en is bovendien de gemiddelde afstand tot de aanwezige voorzieningen korter. Ook door slimme samenstellingen van bijvoorbeeld wonen, werken en voorzieningen, en aandacht voor fietspadenTOETS011315en stallingen wordt het aantal (interne) gemotoriseerde vervoersbewegingen beperkt. Een hogere dichtheid biedt daarnaast een beter perspectiefvoor openbaar vervoer.De plaats van een stedelijke ontwikkeling leidt daarnaast tot meer of minder voertuigkilometers dan andere locaties, bijvoorbeeld vanwege eennabijgelegen afzetgebied, of beschikbaarheid van werknemers. Dit sluitaan bij het abclocatiebeleid. Het abclocatiebeleid uit de Vinex werkt volgens het credo `Het juiste bedrijf op de juiste plek'. Dat beleid koppelt intensieve werkgelegenheid aan openbaarvervoerlocaties. In het MER kaneen stap verder gezet worden door niet alleen de beschikbare modaliteiten,maar ook de afstand tot bestemmingen te betrekken. Nieuwe woongebieden in een regio met een hoge dichtheid aan arbeidsplaatsen, of nieuwewerkgelegenheid in de nabijheid van woongebieden, worden dan positiever beoordeeld dan woon of werkgebieden waarvan aannemelijk is dat eenbovengemiddelde woonwerk afstand overbrugd moet worden, zeker alsook openbaarvervoervoorzieningen beperkt aanwezig zijn. Ook de afstandtussen bedrijventerreinen (bijvoorbeeld agrologistiek) en clusters van specifieke leveranciers (glastuinbouw en de Rotterdamse haven) is op deze wijzete beoordelen. Aanvullend hierop kunnen de mogelijkheden en effecten vanopenbaar vervoer beoordeeld worden, waarbij niet vergeten mag worden datook openbaar vervoer een ruimtevraag en milieubelasting kent.Mobiliteit is een concreet handvat bij de planvorming. De vervoersprestatiekan op basis van verkeersmodellen, met verschillende en bij het plan passende detailniveaus, met de autonome situatie en andere alternatievenvergeleken worden. Het aspect voertuigkilometers biedt een heldere enrubensmit/rijkswaterstaateenduidige wijze om duurzaamheid in de planvorming te betrekken. Hetgeeft inzicht in de verkeergerelateerde milieubelasting, waaronder de uitstoot van onder andere CO2 en NOx en verhoogde geluidsbelastingen, verbruik van (niet hernieuwbare) brandstoffen en de benodigde omvang vanhet wegennet.Verder kijkenDuurzaamheid heeft betrekking op aankomende generaties, dus ver na denu gangbare autonome ontwikkeling tot 20202025. Het is aan te moedigenom voor dit specifieke aspect een doorblik te geven, zij het op een globalerniveau. De vraag of effecten die optreden tot 2025 daarna nog steeds opgaan,zou in het kader van een duurzaam ruimtelijk besluit altijd gesteld moetenworden.Het bewustzijn van de duurzaamheidscriteria die voor een ruimtelijk plandaadwerkelijke relevant zijn en die bijdragen aan het nemen van een goedruimtelijk besluit lijkt nog geen algemeen goed. Door het hanteren van eenbeoordelingskader voor duurzaamheid, waarin een hogere milieudruk in destedelijke omgeving niet op voorhand afgewezen wordt en een afwegingplaatsvindt op basis van ruimtelijk relevante aspecten, kan met de m.e.r. eenconcrete invulling gegeven worden aan duurzaamheid in de ruimtelijke ordening. Handvatten op het gebied van ruimtegebruik, mobiliteit en energiezijn in dit artikel gepasseerd en concreet gemaakt. De uitdaging is om voorelk ruimtelijk besluit dit kader zo concreet mogelijk in te vullen en waarnodig aan te vullen met nieuwe heldere en eenduidige criteria die daadwerkelijk iets zeggen over de afwenteling van effecten op de komende generaties.
Reacties