Met een vernieuwende, andere aanpak werkte provincie Gelderland in 2012 en 2013 aan haar nieuwe Omgevingsvisie. Deze kwam tot stand in een proces van co-creatie: er werd samen met bestuurlijke en maatschappelijke organisaties en burgers nagedacht over het nieuwe beleid. Met inzet van een centrale expert als kennisdrager en ‘milieugeweten’ is in dit proces van co-creatie ook een MER vervaardigd. Ervaringen hiermee zijn gedeeld in Toets 2014/1 en op basis van deze ervaringen is in 2013 en 2014 de Windvisie Gelderland opgesteld.
TOETS03/041424OmgevingsvisieGEzamEnlijkbElanGvOOrOpbijcO-crEaTiEWindviSiE meteenvernieuwende,andereaanpakwerkteprovincieGelderlandin2012en2013aanhaarnieuweOmgevingsvisie.dezekwamtotstandineenprocesvanco-creatie:erwerdsamenmetbestuurlijkeenmaatschappelijkeorganisatiesenburgersnagedachtoverhetnieuwebeleid.metinzetvaneencen-traleexpertalskennisdrageren`milieugeweten'isinditprocesvanco-creatieookeenmErvervaar-digd.ErvaringenhiermeezijngedeeldinToets 2014/1enopbasisvandezeervaringenisin2013en2014deWindvisieGelderlandopgesteld.WietsebrugginkenmarkGroenrvsGEmEEnTEnWOrdEnkOplOpErSWindatelier in uitvoering.TOETS03/041425DE AUTEUrSWietse Bruggink (026-3598414, w.bruggink@gelderland.nl) is project-leider bij de provincie Gelderland. Mark Groen (06-52018606, mark.groen@rhdhv.com) is senior adviseur bij Royal HaskoningDHV en wasverantwoordelijk voor het planMER bij de Windvisie Gelderland. Samenhebben zij het hier beschreven proces ontworpen en uitgevoerd.van kennis, het stellen van doelen en het uitnodigen van personen of par-tijen. Voor het onderwerp windenergie is dit verder uitgewerkt. In dit arti-kel wordt beschreven hoe dit is gedaan en wat het resultaat is van dezeaanpak.Opgave WindvisieBinnen de provincie Gelderland was in 2014 100 MW opgesteld vermogenaan windenergie bestaand en vergund. Daarnaast waren een aantal moge-lijke locaties in onderzoek op basis van het vigerende windenergiebeleidvan de provincie. Deze locaties telden op tot circa 170 MW. Begin 2013heeft de provincie in overleg met het Rijk en Interprovinciaal Overleg (IPO)een taakstelling aanvaard van 230,5 MW voor 2020. De opgave was der-halve om voor zo'n 60 MW aan nieuwe locaties te vinden en deze uiterlijkmedio 2014 ruimtelijk vast te leggen. Een forse opgave voor Gelderland,gegeven het feit dat de Veluwe en diverse andere Natura 2000-gebiedeneen groot deel van de provincie beslaan. Ook was het een forse opgave inde wetenschap dat Provinciale Staten de opdracht hadden gegeven omlocaties te vinden met draagvlak onder gemeenten. Met de lessen van hetwerken met een milieugeweten in gedachten, werd daarom een zorgvul-dig en intensief proces ontworpen op basis van co-creatie.WindateliersVoor windenergie was in de Omgevingsvisie al een aantal concrete uit-gangspunten opgenomen. De volgende gebieden waren gedefinieerd:? Uitsluitingsgebieden;? Aandachtsgebieden;? Bestaande turbines en initiatieven;? Overige gebieden, in principe kansrijk.Deze gebieden zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op milieuargumen-ten die voor windenergie van belang zijn zoals geluid en slagschaduw,veiligheid, ecologie en landschap. In de Omgevingsverordening behoren-de bij de Omgevingsvisie, zijn de regels ten aanzien van deze gebiedenvastgelegd. Dit vormde de basis voor het opstarten van de Windvisie.Samen met gemeenten is vervolgens per regio gekeken wat mogelijk nieu-we, concrete locaties kunnen zijn voor windenergie. Hiervoor zijn zoge-naamde `windateliers' georganiseerd, ontworpen om het proces van co-co-creatie 2.0 met een gevoelig en veelal beladen onderwerpals windenergie, heeft in korte tijd geleid tot een gedragenvisie en een toegankelijke milieueffectrapportage. Milieu-aspecten zijn zo vroeg mogelijk ingebracht om misverstan-den te voorkomen en draagvlak te ontwikkelen voor nieu-we haalbare en realistische windenergielocaties. In iets meer dan ??n jaartijd is de verhoogde windenergiedoelstelling van de provincie Gelderlandvastgelegd in een kaderstellende ruimtelijke structuurvisie inclusiefMER.Lessons learnedEen belangrijke les uit het werken met een milieugeweten en co-creatie, isdat een proces van gezamenlijk benoemen van beleidsopgaven niet van-zelf ontstaat. Voor co-creatie is een zekere mate van gelijkwaardigheid vandeelnemers belangrijk. Zij dienen inzicht te hebben in de doelen en belan-gen van personen of partijen die deelnemen aan het proces en het is vanbelang een gemeenschappelijke basis te hebben in kennis over een onder-werp. Dit vraagt een hele duidelijke en georganiseerde regie op de inbrengTOETS03/041426Omgevingsvisiecreatie in goede banen te leiden. Om te beginnen werd ingegaan op deambities en belangen voor hernieuwbare energie van de verschillendegemeenten, de regio en de provincie zelf. Het gemeenschappelijk belangzat vooral in de constatering ? mede op basis van input van netbeheerderLiander ? dat veel gemeenten en ook de provincie windenergie nodighebben om hun duurzame energiedoelstellingen te kunnen bereiken.Dit komt vooral doordat windenergie bij een relatief beperkt ruimtege-bruik verhoudingsgewijs een grote energieopbrengst kent. Bovendienzijn diverse gemeenten feitelijk zelfs te klein om hun gehele duurzameenergiedoelstelling uitsluitend door middel van een alternatief als PV-panelen te bereiken; er is simpelweg niet genoeg bruikbaar oppervlakvoor zonnepanelen.In de volgende fase is uitgebreid aandacht besteed aan de relevante ken-nis met betrekking tot windenergie en eventuele effecten. Door duide-lijk onderscheid te maken tussen feiten en fictie, is ook een gemeen-schappelijke basis in kennis gecre?erd. Daarna is de aandacht gericht op(regionale) werkkaarten waarop de uitsluitingsgebieden en aandachtsge-bieden zoals hiervoor benoemd, waren weergegeven. Aanvullend is opdeze werkkaarten de Windmolenrisicokaart van SOVON (fig. 1) weergege-ven, zodat ook op voorhand inzichtelijk was waar de grootste risico'svoor windmolens waren in relatie tot beschermde vogel- en vleermuis-soorten. Bij het zoeken naar geschikte locaties in de windateliers washierdoor voor de betrokken ambtenaren direct inzicht in de belangrijk-ste milieuaspecten van potenti?le locaties.Tot slot is van ieder windatelier een verslag gemaakt waarin alle ge-noemde locaties kort zijn beschreven. Op basis van de werkkaarten zijnin de verslagen ook voor- en nadelen van de locaties benoemd en is eeneerste inschatting gegeven van zowel de potenti?le energieopbrengst alsde verwachte kansrijkheid van de locaties. Hierbij zijn de belangrijkstemilieuargumenten per locatie benoemd.Quickscans potenti?le locatiesVoor de locaties die uit de windateliers naar voren zijn gekomen, is doorgemeenten aangegeven of het (bestuurlijk) wenselijk is deze plekkennader te onderzoeken op haalbaarheid of inpasbaarheid. Dit gebeurdeop basis van de verslaglegging over de eerste beoordeling en inschat-ting, gebaseerd op onder meer milieuaspecten. Het besluit tot naderonderzoek is gegrond op de eerste globale milieu- en ruimtelijke infor-matie vanuit de werkkaarten en verslagen, en natuurlijk op basis vandoelstellingen en ambities die de verschillende gemeenten hebben. Ditnader onderzoek is uitgevoerd in de vorm van quickscans per locatie.Deze locaties zijn eveneens opgenomen in het MER dat bij de Ontwerp-Windvisie is opgesteld en zijn meer gedetailleerd onderzocht op moge-lijke milieueffecten. Het betreft veelal relatief kleine locaties (enkeleturbines).Vanwege de relatief beperkte doorlooptijd was er een re?le mogelijk-heid dat onvoldoende locaties met draagvlak van gemeenten werdenaangedragen. Om die reden is een alternatief ontwikkeld waardoor deprovincie met enkele grote locaties toch aan de taakstelling kon vol-doen, zij het zonder draagvlak van gemeenten. Voor het selecteren vandeze locaties is ook gebruikgemaakt van de werkkaarten die in de wind-ateliers terugkwamen. Van deze locaties zijn ook de milieueffecten on-derzocht en vergeleken.Brede afweging alternatievenDe diverse potenti?le locaties zijn afgewogen in verschillende samenstel-lingen (alternatieven). De meest optimale combinatie (qua bestuur enmilieu) vormt het voorkeursalternatief, dat vervolgens is terechtgeko-men op de Windvisiekaart (fig 2). In de afweging is bestuurlijk draag-vlak het belangrijkst geweest. Door zo vroeg mogelijk (in de ateliers) enop het niveau van de locatiekeuzen in het MER en de quickscans milieu-informatie te bieden, heeft het milieu in de afwegingen zeker een rolgespeeld. Als gevolg van de geschetste aanpak en het feit dat de locatiesdoor gemeenten zijn aangedragen, is het belang en gewicht van de roldie de milieu-informatie speelde niet exact te duiden. Voor locatieswaar effectbeperkende maatregelen zijn beschreven in het voorkeursal-ternatief, is dit beter aan te geven.Omdat de gemeenten tot ongeveer anderhalve maand voor de besluit-rswFiguur 1.Tijdens de windateliers is op (regionale) werkkaarten aanvullend de Windmolenrisicokaart vanSOVON weergegeven, om inzichtelijk te maken waar de grootste risico's voor windmolens waren inrelatie tot beschermde vogel- en vleermuissoorten.TOETS03/041427Figuur 2. Het voorkeursalternatief voor windenergie, de meest optimale combinatie, is opgenomen in de Windvisiekaart.vorming door GS input konden leveren over door hen gewenste locaties,is ook nadrukkelijk afgewogen welke grotere locaties bij de provincievoorkeur genoten voor het geval onvoldoende capaciteit werd aangedra-gen. Hierbij waren milieuaspecten eveneens doorslaggevend.ConclusiesDe manier waarop co-creatie is ingezet, heeft gemeenten geholpen eenmeer actieve houding ten aanzien van windenergie aan te nemen. Hetheeft de kennis van windenergie vergroot en daardoor de dialoog verbe-terd. Vooral het besef dat windenergie in veel gevallen nodig is als on-derdeel van de duurzame energiemix om de wederzijdse doelstellingente bereiken, heeft hieraan bijgedragen. Gelijktijdig was er de druk vande provincie die, indien gemeenten niet vrijwillig voldoende gebiedenzouden aandragen, de regie zou overnemen. Deze druk werd door som-mige gemeenten als negatief ervaren. Maar de transparantie van hetproces en het uitgangspunt van een gedeelde ambitie zorgden voor eenpositieve boventoon. Veel gemeenten hebben de handreiking van de pro-vincie echt gebruikt om meer kennis te vergaren en daarmee de voorhen beste locaties boven tafel te krijgen. Sommige locaties zijn in deWindvisie opgenomen. Andere locaties nog niet, omdat gemeenteneerst willen werken aan draagvlak van onderaf. Overal waar actief aanwindenergie wordt gewerkt, biedt de provincie ondersteuning aan om gezamenlijke doelstellingen te kunnen realiseren. Deze gemeenten zijndaardoor eerder koplopers en voorbeeldgemeenten, dan de pineut om-dat ze wat hebben aangedragen.Een voordeel van de aanpak is ook geweest dat veel locaties in beeld zijngebleven, ook als ze niet zijn vastgelegd in de Windvisie. Er zijn locatiesafgevallen omdat er echt geen (bestuurlijk) draagvlak was en enkele zijnafgevallen omdat bij het inzoomen op een concrete plek gesignaleerdeknelpunten in (milieu)effecten niet konden worden opgelost. Met allelocaties die in de Windvisie zijn vastgelegd en de locaties waar doorgemeenten nog aan windenergie wordt gewerkt, lijkt de provinciedoel-stelling voor 2020 goed haalbaar. Er kunnen vervolgstappen wordengemaakt om met inzet van windenergie bij te dragen aan de provincialedoelstelling om voor 2050 energieneutraal te worden. Co-creatie metmilieu-informatie heeft in dit voorbeeld zeker gewerkt. Het gezamen-lijk belang van windenergie is duidelijk gemaakt. Het kennisniveau vanbetrokkenen is in korte tijd meer gelijkwaardig gemaakt en afsprakenvoor vervolg worden ingevuld en nagekomen. De Windvisie en het daar-bij behorende MER zijn daardoor niet een eindproduct, maar een mar-kering in een doorlopend proces om ambitieuze duurzame energie-doelstellingen te bereiken. De tot stand gekomen producten zullenhierbij blijvend van meerwaarde zijn.
Reacties