Nieuwe infrastructuur of ingrepen die veel extra verkeer genereren, kunnen op grote afstand significant negatieve effecten veroorzaken op Natura 2000-gebieden als gevolg van extra stikstofdepositie. Behalve de invloedsfeer van de ingreep zelf, die bij stikstofdepositie kan oplopen tot 3 kilometer, dienen ook de effecten op het onderliggende wegennet te worden beoordeeld, waardoor de omvang van het onderzoeksgebied kan oplopen tot tientallen kilometers. Recent bleek bij de toetsing van de A4 Delft-Schiedam een passende beoordeling nodig met betrekking tot de effecten op het duingebied van Meijendel, op ruim 14 km afstand van de ingreep. Daarbij bleek tevens dat stikstofdepositie in een duinmilieu op belangrijke punten verschilt van stikstofdepositie elders.
TOETS011016STikSTOfdEpOSiTiEinEEnduinmiliEukalkEnkOnijnEnnieuweinfrastructuurofingrependieveelextraverkeergenereren,kunnenopgroteafstandsignificantnegatieveeffectenveroorzakenopnatura2000-gebiedenalsgevolgvanextrastikstofdepositie.Behalvedeinvloedsfeervandeingreepzelf,diebijstikstofdepositiekanoplopentot3kilometer,dienenookdeeffectenophetonderliggendewegennettewordenbeoordeeld,waardoordeomvangvanhetonderzoeksgebiedkanoplopentottientallenkilometers.Recentbleekbijdetoetsingvandea4delft-Schiedameenpassendebeoordelingnodigmetbetrekkingtotdeeffectenophetduingebiedvanmeijendel,opruim14kmafstandvandeingreep.daarbijbleektevensdatstikstofdepositieineenduinmilieuopbelangrijkepuntenverschiltvanstikstofdepositieelders.EricvanderaaEFFECTENDE AUTEUrEric van der Aa (010-4130620, e.vanderaa@rboi.nl) is werkzaam bijAdviesbureau RBOI Rotterdam bv. Hij is tevens redacteur van Toets.nabij het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide blijktde verkeersintensiteit op het lokale wegennet toe te nemenals gevolg van de realisering van de A4 Delft-Schiedam (A4DS).A4DS)..Voor alle alternatieven van de A4DS gold hetzelfde. Om dezeconclusie te kunnen trekken, moest dus bij het opstellenvan het verkeersmodel al rekening worden gehouden met deze effecten opafstand. Zelfs schijnbaar irrelevante wegen op grote afstand van de ingreepverdienen een plaats in het verkeersmodel indien deze wegen binnen driekilometer van een Natura 2000-gebied liggen.De te beschermen habitats en soorten in dit Natura 2000-gebied en derelevante gevoeligheden zijn weergegeven in tabel 1, waaruit blijkt dat ver-zuring, vermesting en verontreiniging relevante factoren zijn voor alle tebeschermen habitats en soorten. Het meest kritische habitat betreft hetprioritaire habitat H2130, vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie(`grijze duinen'), dat in dit duingebied in twee typen voorkomt: kalkrijk(subtype A) en kalkarm (subtype B). Oppervlakte-uitbreiding en kwaliteits-verbetering van het habitattype grijze duinen is gewenst gezien de lande-lijk zeer ongunstige staat van instandhouding en de grote verantwoorde-lijkheid van Nederland voor dit habitattype in Europa. Dit duingebiedlevert een zeer grote bijdrage aan het landelijke doel voor subtype A.Knelpunten bij de toetsingBij toetsing aan de Natuurbeschermingswet doet zich bij veel Natura 2000-gebieden nog altijd het probleem voor dat het exacte voorkomen van de tebeschermen habitats (en soorten) nauwelijks bekend is. Beheerplannenzijn voor de meeste Natura 2000-gebieden nog slechts in ruwe conceptvormNatura 2000-gebiedMeijendel en BerkheideLandscheidingswegTOETS011017beschikbaar en een nauwkeurige habitatkaart ontbreekt veelal geheel. Inveel natuurgebieden kan echter vaak wel worden teruggegrepen op bestaan-de Beheersplannen (met `s'!), destijds opgesteld ten behoeve van natuur-beheer in het algemeen of implementatie van het alweer opgeheven Pro-gramma Beheer. Ook Meijendel beschikt over een vrij actueel beheersplan,een bruikbare vegetatiekaart en een nauwkeurige opgave van de arealenper vegetatietype. Na omzetting van de verschillende vegetatietypen naarhabitats conform de Habitatrichtlijn bleek hiermee goed te werken.Bij de toetsing zijn vervolgens relevant:? de achtergronddepositie en de autonome ontwikkeling daarvan;? de kritische depositie van het meest kritische habitat en de eventueleoverschrijding daarvan als gevolg van de ingreep (inclusief cumulatie);? de ernst van een eventuele overschrijding oftewel; wat is significant?Op al deze punten blijken geen eenduidige antwoorden mogelijk en is er denodige ruimte voor interpretatie, die hieronder wordt toegelicht.Twijfels over de achtergronddepositieIn 2007 publiceerde Alterra het rapport Onderbouwing significant effectdepositie op natuurgebieden waarin de achtergronddepositie van totaal-stikstof (ammoniak + NOx) per Natura 2000-gebied werd bepaald op basisvan modelberekeningen. Deze waarde werd vergeleken met de kritischedepositie, waarna conclusies werden getrokken ten aanzien van de matevan overbelasting van het betreffende Natura 2000-gebied. De beschrevenachtergronddepositie van 2003 was redelijk betrouwbaar, maar de ver-wachte depositie van 2010 was dat niet. Inmiddels is gebleken dat de voort-gang en effectiviteit van emissiebeperkende maatregelen niet zijn wat mener in 2007 van verwachtte; de werkelijke achtergronddeposities zijn op veelplaatsen in 2010 hoger dan destijds berekend. Als meest betrouwbare bronvoor de achtergronddepositie kan nu gebruik worden gemaakt van de`grootschalige concentratiekaarten Nederland' van het planbureau voor deleefomgeving (zie www.pbl.nl/nl/themasites/gcn/kaarten/index.html).Daarin is alleen een kaartbeeld voor 2007 beschikbaar en daarmee moetenwe het voorlopig doen. Dit kaartbeeld geeft aan dat de achtergronddepositiein de kuststrook aanzienlijk lager is dan in de door de veehouderij zwaarbelaste gebieden in Zuid- en Oost-Nederland.Bij deze gemodelleerde waarden zijn echter juist ten aanzien van het duin-gebied recent forse vraagtekens geplaatst in het rapport Stikstofdepositiein de duinen (A.M. Kooijman e.a., UvA, 2009). De werkelijke stikstofdepositiein de duinen is op dit moment namelijk niet goed bekend. De N-depositiewordt voor heel Nederland berekend met het OPS-model. Uit het onder-zoek is gebleken dat langs de Hollandse kust de gemeten waarden gemid-deld twee keer zo hoog zijn als de modelwaarden en in het Waddengebiedzelfs vier keer. Deze metingen roepen de vraag op of de gemodelleerde N-depositie wel correct is, aangezien de totale N-depositie voor het grootstedeel uit ammoniak bestaat. Mogelijk is het OPS-model nu niet in staat omhet verspreidingsgedrag van ammoniak in de specifieke overgang van zeenaar het hoger gelegen duingebied goed te beschrijven. Het is echter ookniet uit te sluiten dat de metingen een overschatting geven en niet alleenammoniak meten maar ook `een' andere stof uit zee. Daarnaast is hetdenkbaar dat het model de concentratie te laag inschat doordat er ammo-niakvervluchtiging optreedt vanuit zee, vooral in de stikstofrijke kust-strook. Nader onderzoek is derhalve noodzakelijk.Kanttekeningen bij kritische depositiewaardenDe term `kritische depositie' kan worden gedefinieerd als `een kwantita-tieve schatting op basis van de best beschikbare kennis van de belastingdoor ??n of meer verontreinigingen waar beneden geen significante schade-lijke effecten optreden bij specifieke gevoelige elementen van het milieu'.Ten aanzien van de kritische stikstofdepositie voor Natura 2000-gebieden ishet rapport Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toege-past op habitattypen en Natura 2000-gebieden (van Dobben, 2008, Alterra-rapport 1654) de meest gebruikte bron. Dit rapport gaat uit van de door deUNECE (het orgaan dat op Europees niveau kritische depositiewaardenvaststelt) aangegeven kritische depositiewaarden, die op basis van Neder-landse modeluitkomsten en expert-judgement worden gepreciseerd enaangevuld voor alle Nederlandse Natura 2000-habitattypen en -subtypen.Het resultaat is nog eens door de UNECE beoordeeld. Een grondig stukjewerk dus en de best beschikbare informatie voor het vaststellen van kritischedepositiewaarden per Natura 2000-habitat.Maar hoe moet een kritische depositie worden ge?nterpreteerd? Het over-schrijden van een kritische depositiewaarde heeft in de eerste plaats eensignaalfunctie; in een dergelijke situatie kan sprake zijn van een negatiefof zelfs significant negatief effect. Overschrijdingen van kritische depositiesbrengen alleen maar in beeld of de depositie op dat moment bij langdurigeblootstelling kan gaan leiden tot veranderingen in het ecosysteem. De over-schrijding geeft dus informatie over risico's door de huidige depositie ende mogelijke noodzaak voor maatregelen om deze te beperken (bron:A.M. Kooijman, Stikstofdepositie in de duinen, UvA, 2009). Het toepassenvan een kritische depositiewaarde als drempelwaarde zou betekenen datHabitattype / soort Gevoeligheid voor verzuring Gevoeligheid voor vermesting Gevoeligheid voor verontreiniging Gevoeligheid voor verstoringH2120 Witte duinen n.v.t. gevoelig Gevoelig n.v.t.H2130 * `Grijze duinen' gevoelig zeer gevoelig Gevoelig n.v.t.H2160 Duindoornstruwelen zeer gevoelig gevoelig Gevoelig n.v.t.H2180 Duinbossen - droog niet gevoelig zeer gevoelig Gevoelig n.v.t.H2190 Vochtige duinvalleien gevoelig gevoelig Gevoelig n.v.t.H1014 Nauwe korfslak zeer gevoelig zeer gevoelig Gevoelig onbekendH1318 Meervleermuis niet gevoelig zeer gevoelig Gevoelig GevoeligH1042 Gevlekte witsnuitlibel gevoelig gevoelig Gevoelig onbekendBron: Gebiedendatabase, Ministerie van LNV (2007).* Prioritair habitatTabel 1. Kenmerken en gevoeligheden van kwalificerende habitats en soorten in gebied Meijendel en Berkheide.TOETS011018EFFECTENeen habitattype tot een bepaald niveau van atmosferische depositie zoukunnen functioneren en geheel zou verdwijnen zodra de atmosferischedepositie boven dit niveau zou uitkomen. Dit is in werkelijkheid niet zo enzeker niet in duingebieden; het feit dat in tal van duingebieden voedselar-me habitats zich al decennia blijken te kunnen handhaven bij depositieniveausdie slechts tien jaar geleden nog ver boven de voor de typen genoemdedrempelwaarden liggen, vormt hiervan het beste bewijs.De effecten van overschrijding van een kritische depositie in een duin-milieu zijn dus complexer. De gevolgen van een hoge N-depositie voor devegetatie is namelijk sterk afhankelijk van de pH, de fosfaat (P-)beschik-baarheid en organische stof in de bodem. In kalkrijke en ijzerrijke bodemsis P een beperkende factor, door P-fixatie in calcium- of ijzerfosfaat. In datgeval is een hoge N-depositie niet zo'n groot probleem. Als de P-beschik-baarheid echter hoog is, zoals in de gedeeltelijk ontkalkte middenduinenlangs de Hollandse kust of de ijzerarme bodems van het Waddengebied,zijn de kritische waarden lager en leidt een hoge N-depositie sneller totvergrassing en verruiging.Daarnaast zijn de hoeveelheid organische stof en de pH van de bodem vaninvloed op de N-beschikbaarheid. Bij een hoge pH (kalkrijke bodem) is dehoeveelheid N die vrijkomt bij mineralisatie betrekkelijk laag. Er wordt waar-schijnlijk een aanzienlijk deel van de N in de bodem vastgelegd. Kalkrijkebodems zijn dus relatief goed beschermd tegen hoge N-depositie. In verzuur-de bodems daarentegen is de hoeveelheid N die voor de vegetatie beschikbaarkomt echter veel hoger, mogelijk als gevolg van lage microbi?le N-behoefte. Inzure bodems lijkt het effect van N-depositie dan ook veel groter te zijn, vooralals P geen beperkende factor is zoals in het Waddengebied.Kortom, het verdient aanbeveling om bij het interpreteren van de kritischedepositiewaarden ter plaatse ook de bodemkaart te raadplegen. Vooral bijkalkarme bodems dienen kritische depositiewaarden extra streng gehan-teerd te worden, terwijl ter plaatse van kalkrijke bodems wellicht enigeinterpretatieruimte is toegestaan. Met het te zijner tijd beschikbaar komenvan de Beheerplannen voor elk Natura 2000-gebied mag worden veronder-steld dat dergelijke bodemkundige variaties zijn verwerkt in de habitat-typenkaart.Wat is significant?Het begrip `significantie' kan in het kader van toetsing aan de Natuur-beschermingswet als volgt worden ge?nterpreteerd:? afname minder dan 1% van populatieomvang of areaal van een soort ofhabitat waarvoor een instandhoudingsdoelstelling geldt in het betref-fende Natura 2000-gebied: het effect is niet significant;? afname tussen 1 en 5 %: de beoordeling van het effect is mede afhankelijkvan de context en dient van geval tot geval bepaald te worden;? afname meer dan 5 %: het effect is significant.Hoewel deze indeling tamelijk grof is, is ze wel goed bruikbaar om in iedergeval kwantitatief enig houvast te hebben bij het bepalen van het al danniet optreden van significante effecten. In het gebied tussen 1 en 5% is erbovendien alle ruimte voor een meer kwalitatieve benadering van de optre-dende effecten. In het geval van de A4DS leidde de effectbeoordeling tothet volgende.KwantitatiefDe belasting van het Natura 2000-gebied nabij de Landscheidingsweg isberekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsbereke-ningen zijn uitgevoerd met behulp van OPS-Pro versie 4.1 (MNP/RIVM juli2007). De totale stikstofdepositie (N-depositie) ten gevolge van de emissievan NOx en NH3 van het verkeer op de Landscheidingsweg is berekend op10, 100 en 200 meter van de rand van de weg. De emissie van NOx is bere-kend met het TNO-model PluimSnelweg (versie 1.3, 2008) op basis van ver-keersintensiteiten (inclusief alle cumulatief relevante ontwikkelingen,zoals woningbouwlocaties elders) en emissiefactoren. De emissiefactorenhebben betrekking op het referentiejaar 2020. De berekende depositieheeft betrekking op variant 1 ? het alternatief met de grootste verkeers-toename op de Landscheidingsweg ? en geeft dus de worst-case-situatieweer. Uit berekeningen van de extra stikstofdepositie ten opzichte van dereferentiesituatie zonder A4DS blijkt dat het effect van extra depositiemerkbaar is tot op ongeveer 200 meter. De depositie van de Landscheidings-weg reikt overigens verder, maar na 200 meter is er geen verschil meerHabitattype Kritische N-depositie* Achtergrond-depositie ** Totale N-depositie na realisering A4DS (mol N/ha/jr)(mol N/ha/jr) (mol N/ha/jr) 10 m 200 mH2180A 1286 2010 2012 2010H2160 2022 2010 2012 2010H2130A 1240 2010 2012 2010* Bron:Alterra-rapport 1654 (2008).** Bron: Planbureau voor de Leefomgeving (2010).Overschrijding kritische depositieTabel 2. Huidige habitattypen binnen invloedszone en berekende depositie.TOETS011019tussen een situatie met of zonder A4DS. Deze zone van 200 meter is daar-om beschouwd als het invloedsgebied van de ingreep. Binnen deze zone isvolgens de gegevens uit het beheersplan overal sprake van een kalkhouden-de duinvaaggrond. Het habitattype 2130 (grijze duinen) behoort hier daar-om tot het kalkrijke subtype A met een kritische depositiewaarde van 1240mol/ha/jr. Tabel 2 laat zien hoe de berekende depositie zich verhoudt tot deachtergrond- en kritische depositie.De laatste kolommen laten zien wat de totale depositie zou zijn indien deA4DS nu gereed zou zijn. De openstelling van de weg wordt echter pas voor-zien in 2016, zodat de achtergronddepositie op dat tijdstip relevant is.Zoals hiervoor aangegeven, zijn de gemodelleerde achtergrondwaardenvoor 2010 te optimistisch gebleken. Gezien het grote aandeel van het ver-keer in deze regio in de totale achtergronddepositie en het gegeven dat deNOx-emissie per auto zal dalen als gevolg van schonere auto's, mag echterworden verwacht dat de achtergronddepositie op dit Natura 2000-gebiedde komende jaren zal dalen. Deze daling zal echter niet voldoende zijn omonder de kritische depositie van de habitats 2180A en 2130A te geraken.Relevant is daarom het be?nvloede areaal van de te beschermen habitats.In tabel 3 is aangegeven welke te beschermen habitattypen met welk areaalbinnen de be?nvloede zone liggen. Tevens is aangegeven wat het totaleareaal is van deze habitattypen binnen dit Natura 2000-gebied op basis vanhet Beheersplan 2000-2009.Alleen het habitattype H2160 (duindoornstruwelen) kent dus een be?nvloedareaal dat iets hoger ligt dan de kritische 1%, maar juist bij dit habitat is ergeen sprake van overschrijding van de kritische depositie.Van de beide habitats die wel zijn overbelast qua stikstof (grijze duinen endroge duinbossen) wordt slechts een zeer gering percentage (kleiner dan1%) negatief be?nvloed door extra stikstof. Op puur kwantitatieve grondenwordt dit effect dus als niet-significant beoordeeld. Daarnaast zijn er ooksterke kwalitatieve argumenten om deze conclusie te onderbouwen.KwalitatiefZoals hiervoor reeds aangegeven, speelt het kalkgehalte van de bodem eensleutelrol bij de effecten van extra stikstofdepositie. De bodem nabij deLandscheidingsweg bestaat uit kalkrijk zand en op veel plaatsen is debodem niet begroeid; van enige verruiging en vergrassing als gevolg van dehuidige stikstofdepositie is geen sprake en het zand kan op veel plaatsenvrijuit stuiven en zijn heilzame bufferende werk doen. Het beheersplangeeft bovendien aan dat het duinbeheer gericht is op versterking van ditbuffermechanisme door het stimuleren van verstuiving.Het kale zand en de open vegetatie nabij de Landscheidingweg hangensamen met twee factoren. Van belang is de hoge recreatie-intensiteit; hetinvloedsgebied van de weg ligt op korte afstand van de parkeerplaats aande Oude Waalsdorperweg en deze duinen worden daarom druk belopendoor mensen, honden en paarden. Daarnaast speelt de hoge konijnendicht-heid ter plaatse een belangrijke rol bij het openhouden van de vegetatieHabitattype Totale areaal binnen Areaal binnen PercentageMeijendel & Berkheide * be?nvloede zoneH2180A 376 ha 2 ha 0,5 %H2160 446 ha 5 ha 1 %H2130A 748 ha 5 ha 0,7 %Het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide grenst direct aan de Landscheidingsweg, die als gevolg van de realisering van de A4DS (14 km verderop) extra verkeer te verwerken zal krijgen.Tabel 3. Be?nvloed areaal per habitat.* Bron: Duinwaterbedrijf Zuid-Holland Staatsbosbeheer (2005), Beheersplan DZH/SBB 2000-2009.TOETS011020EFFECTENdoor begrazing en het openhouden van het zand door voortdurend graaf-werk1. Het profielendocument (bron: ministerie van LNV) van het meestkritische habitattype grijze duinen geeft ook aan dat een hoge konijnen-stand goed in staat is een verhoogde toevoer van atmosferische stikstof-depositie te `verwerken'. Bij een eventueel lage konijnenstand in de toe-komst is aanvullend beheer (begrazen, maaien of zelfs branden) afdoendeom negatieve effecten (0,3 mol/ha/jr op 200 meter van de weg) op het habi-tattype grijze duinen te voorkomen. Het effect is dus `beheerbaar': dooreen aangepast beheer kan worden voorkomen dat een effect optreedt.Zowel op grond van kwantitatieve als kwalitatieve argumenten is daaromgeconcludeerd dat de stijgende verkeersintensiteit op deze weg naast hetNatura 2000-gebied Meijendel en Berkheide geen significant negatieveeffecten heeft.ConclusiesBij ruimtelijke ingrepen met gevolgen voor de verkeersintensiteiten in eengroot gebied dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de wegennabij Natura 2000-gebieden, ook als deze op grote afstand (> 10 km) van deingreep liggen. Vervolgens zijn de effecten van extra stikstofdepositie opNatura 2000-gebieden in duinmilieus aanzienlijk anders dan elders. Waarin Oost- en Zuid-Nederland veel wegenprojecten en ingrepen die veel nieuwverkeer genereren vaak op onoverkomelijk procedurele problemen stuitenvanwege de extra stikstofdepositie, is dit probleem nabij de duinen veelminder groot. Dit heeft de volgende redenen.? De achtergronddepositie van stikstof in de kuststrook is aanzienlijk lagerdan in de zandgebieden, als gevolg van veel minder veehouderij en meeraanvoer van relatief schone zeelucht.? De achtergronddepositie als gevolg van het verkeer zal langs de kust dekomende tien jaar nog belangrijk dalen door `schonere' auto's (een relatiefgrote stikstofbron in deze regio). ? Achtergronddeposities en kritische deposities kennen nog de nodige onze-kerheden en kennen zeker in duinmilieus belangrijke nuances. Dergelijkewaarden dienen dus met enige voorzichtigheid gehanteerd te worden.? De kalkrijke duinbodems kennen een grote buffercapaciteit ten aanzienvan stikstofdepositie, dit in tegenstelling tot de kalkarme of kalklozezandgronden in Oost- en Zuid-Nederland. Veel stikstofgevoelige duin-habitats hebben zich al decennia lang gehandhaafd bij veel hogere achter-gronddeposities dan tegenwoordig.? Ook in de duinen komen gradaties in kalkgehalten voor: bij het beoorde-len van de effecten van stikstofdepositie in de duinen is het daarom aante raden de bodemkaart te raadplegen.? De duinen vormen een ideaal leefgebied voor een grote konijnenpopulatie,die door veelvuldig graafwerk voortdurend nieuw kalkrijk zand aan de op-pervlakte brengt. Het winderige duinmilieu zorgt vervolgens voor ver-spreiding van dit zand. In de rest van Nederland ontbreken deze bufferendemechanismen tegen vermesting en verzuring grotendeels of geheel.1 Het is opmerkelijk hoe sterk sommige `typisch Europese natuur' binnen de Nederlandse Natura 2000-gebieden afhankelijk is van exoten. Zo zijn vele bijzondere duinhabitats voor hun voortbestaan ensoortenrijkdom sterk afhankelijk van begrazing door konijnen, een soort die 2000 jaar gelden is ingevoerd door de Romeinen vanuit Spanje.Verder hangt de grote betekenis van de Natura 2000-gebiedenIJsselmeer en Markermeer voor overwinterende watervogels sterk samen met het (tot voor kort) grote aanbod van de exotische driehoeksmossel uit het zuiden van Rusland.BronnEn? Dobben, H.F. van (2008), Overzicht van kritische depositiewaarden voorstikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden,Alterra-rapport 1654.? Duinwaterbedrijf Zuid-Holland Staatsbosbeheer (2005), Beheersplan DZH/SBB 2000-2009.? Gies,T. (2007), Onderbouwing significant effect depositie op natuurgebieden,Alterra-rapport 1490.? Kooijman,A.M. (2009), Stikstofdepositie in de duinen.? Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2005),Algemenehandreiking Natuurbeschermingswet 1998.? Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2008), ProfielHabitattype Grijze Duinen.? www.mnp.nl.? www.synbiosys.alterra.nl/natura2000.De vegetatie nabij de Landscheidingsweg is zeer open van structuur hetgeen zowel een gevolg is vande hoge recreatie-intensiteit als van de hoge konijnenstand.Van enige verruiging als gevolg van eente hoge stikstofdepositie is hier geen sprake.
Reacties