TOETS0411foerageer-afstandenDe Natuurbeschermingswet 1998 kent een zogenaamdeexterne werking, wat betekent dat een ingreep buiten eenbeschermd natuurgebied vergunningsplichtig is als er doordeze ingreep schadelijke effecten op de natuurwaarden bin-nen dat gebied plaatsvinden. Een belangrijke vraag bij veelmilieueffectrapportages is tot hoe ver die externe werking reikt. Tot opwelke afstand vanaf de beoogde locatie voor het m.e.r.-plichtige projectmoet je kijken of Natura 2000-gebieden geschaad worden? Dat is afhankelijkvan twee te onderzoeken principes.OpEEnrijgEzETvOOr97bESchErmDEvOgElSOOrTEn:maximalEfOEragEErafSTanDEnveelvogelsuitnatura2000-gebiedentrekkenerdagelijksopuitomeldersvoedseltezoeken.vanwegeditpendelgedragkaneeningreepbuiteneennatura2000-gebiedeeneffecthebbenopdevogelsoortenwaarvoorhetnatura2000-gebiedisaangewezen(externewerking).nieuwehoogspanningsverbindingenzijneengoedvoorbeeld.Diekunnenimmersdraadslachtoffersveroorzakenondervogelsuitnatuurgebiedenopkilometersafstand.Omgreeptekrijgenopditsoorteffectenishetnodigtewetenwatdemaxi-malefoerageerafstandisvandebetreffendevogels,zoweltijdensalsbuitenhetbroedseizoen.ineenlangelijstisditnuopeenrijgezetvoormaarliefst97soorten.rolandvandervliet,WimheijligersenjoostTilborghsTen eerste is er de reikwijdte van het effect zelf. Dit speelt bijvoorbeeld bijstikstofemissie die gaat optreden na realisatie van een m.e.r.-plichtigproject. Dit kan tot op kilometers afstand leiden tot schadelijke depositieop voor stikstof gevoelige natuur. Een eventueel schadelijk effect op Natura2000-gebieden is dan onder meer afhankelijk van de vraag of de depositiereikt tot in een Natura 2000-gebied met dergelijke natuur. Het tweede prin-cipe werkt juist andersom, en betreft de uitwaaiering van dieren uit hetNatura 2000-gebied. Een groot aantal vogelsoorten onderneemt bijvoor-beeld (dagelijkse) vliegbewegingen tussen broed- en/of verblijfplaatsen injameslidster,www.jameslidster.blogspot.comTOETS0411DE AUTEUrsRoland van der Vliet (030 2824832, roland.vandervliet@tauw.nl) enWim Heijligers (040 2325507, wim.heijligers@tauw.nl) zijn werkzaambij advies- en ingenieursbureau Tauw bv. Joost Tilborghs is op dit mo-ment in dienst bij Staatsbosbeheer. TenneT TSO B.V. financierde het on-derzoek. De auteurs bedanken Joos de Bakker van TenneT TSO B.V. voorzijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel.Diemen (Noord-Holland), en een tweede van Borssele (Zeeland) naarTilburg (Noord-Brabant). Beide projecten zijn grootschalig: het eerstetraject is circa 220 km lang, het tweede ongeveer 110 km.Beide projecten kunnen leiden tot draadslachtoffers onder pendelendevogels, zodat bij de effectbeoordeling de instandhoudingsdoelstellingenvan een groot aantal Natura 2000-gebieden in ogenschouw moeten wordengenomen. Draadslachtoffers defini?ren wij hier als individuele vogels die te-gen de draden van de hoogspanningsverbinding vliegen en daardoor sterven.We zagen ons vanwege de grootschaligheid van beide projecten voor devraag gesteld welke Natura 2000-gebieden we moesten betrekken bij hetecologisch onderzoek. Een effici?nte afbakening van het aantal te onder-zoeken gebieden en soorten is ook in het belang van een opdrachtgever. Devraag was alleen hoe dat gedaan wordt op een goede ecologische basis. Inons geval was afbakening van het aantal gebieden niet vanzelfsprekendvanwege de grootschaligheid van het onderzoeksgebied en de externe wer-king waarmee rekening moet worden gehouden. Wij hebben daarom inbeide projecten gebruikgemaakt van het concept van de maximale foerageer-afstand van vogels.In dit artikel presenteren wij het concept, en de gevolgde methode om deafbakening eenduidig uit te kunnen voeren. Daarnaast hebben wij een lijstvan alle Nederlandse vogelrichtlijnsoorten met hun maximale foerageer-afstand opgesteld (voor zo ver deze gepubliceerd zijn en wij die kondenachterhalen). Hoewel niet alle vogelrichtlijnsoorten relevant zijn voor debeide TenneT-projecten, is er naar gestreefd voor dit artikel de lijst zo vol-ledig mogelijk te laten zijn zodat dit artikel voor m.e.r.-projecten in hetalgemeen als hulpmiddel kan dienen.De complete lijst vermeldt de maximale foerageerafstanden voor 97 soor-ten; alfabetisch geordend van aalscholver tot zwartkopmeeuw. Vanwege delengte is de complete lijst, met de daarbij behorende literatuurverwijzin-gen, terug te vinden op de website van Toets, www.toets-online.nl. In ditartikel is een selectie uit de lijst opgenomen van tien soorten in tabel 1.AfbakeningBij de TenneT-projecten zijn wij uitgegaan van de theorie dat een individueen zo klein mogelijke energiebelasting wil doen om in zijn levensbehoeftete voorzien. Kortweg geldt: hoe minder energie wordt besteed aan eenactiviteit, hoe groter de kans op overleving. Immers, de tijd en moeite diemoet worden besteed om energie aan te vullen, het foerageren, wordt danzo kort mogelijk zodat meer tijd kan worden besteed aan bijvoorbeeldpoetsen of letten op gevaar. Van Roomen et al. (2011) gaven al aan datbepaalde soorten flinke afstanden kunnen overbruggen tussen verblijf-plaats en foerageergebied. De theorie van energetische belasting dicteertechter dat aan deze vliegafstand een soortafhankelijk maximum zit. Wijnoemen deze afstand de maximale foerageerafstand per soort.Het is goed te beseffen dat bij deze theorie onderscheid moet worden ge-maakt tussen het broedseizoen en de periode daarbuiten. Reden is dat inhet broedseizoen de oudervogels zijn gebonden aan de nestplaats. Als zijeen Natura 2000-gebied, en hun foerageergebieden(waar voedsel wordt gezocht) buiten de begren-zing van het Natura 2000-gebied (Van Roomenet al., 2011). Een bijzondere vorm van dagelijksevliegbewegingen zijn de vluchten van wadvogels als reactie op degetijdewerking van eb en vloed. Essentie is derhalve dat een groot aantalvogelsoorten regelmatig dergelijke pendelvluchten onderneemt tusseneen Natura 2000-gebied en zijn omgeving. In dit artikel beperken wij onstot vogels en dus tot Natura 2000-gebieden met instandhoudingsdoelstel-lingen voor vogels op grond van de Vogelrichtlijn (Van Roomen et al., 2011).Verder beperken wij ons hier tot de dagelijkse pendelbewegingen van soor-ten (in tegenstelling tot de jaarlijkse seizoensbewegingen tijdens de vogel-trek).Toch een effectVanwege het dagelijkse pendelgedrag kan een ingreep buiten een Natura2000-gebied toch een effect hebben op de vogelsoorten waarvoor het Natura2000-gebied is aangewezen. Pendelende vogels kunnen buiten een Natura2000-gebied op verschillende manieren geschaad worden. In de eersteplaats kan een direct effect optreden door sterfte als gevolg van bijvoor-beeld aanvaringen met windmolens, hoogspanningsdraden en dergelijke,maar ook via bijvoorbeeld jacht of vergiftiging. In de tweede plaats kanindirect be?nvloeding plaatsvinden doordat foerageergebied verloren gaat.Dit is het geval als bijvoorbeeld een deel van het foerageergebied een anderebestemming krijgt, zoals woonwijk of recreatieterrein, of wordt aangetastdoor agrarische intensivering (zoals ma?steelt, slootdemping of peilver-laging). Deze gebruikswijziging kan ertoe leiden dat rondom het Natura2000-gebied te weinig foerageergebied overblijft voor de pendelende vogelszodat de instandhoudingsdoelstelling geschaad wordt.Maximale foerageerafstandTauw stelt in opdracht van de beheerder van het Nederlandse elektriciteits-netwerk, TenneT TSO B.V., voor twee hoogspanningsverbindingen in Neder-land een MER op. Het betreft de aanleg van een 380 kilovolt hoogspan-ningsverbinding van Eemshaven (Groningen) via Ens (Flevoland) naarDe zwarte stern foerageert tot maximaal 2 km van zijnbroedplaats in laagveenmoerassen.TOETS0411foerageer-afstandenimmers niet dagelijks terugkeren, loopt het nest, of de eieren of jongenhierin, een grote kans slachtoffer te worden van predatoren. De ouder-vogels moeten daarom geregeld, maar ten minste dagelijks, terugkerennaar de nestplaats. Buiten het broedseizoen zijn de vogels gebonden aanhun slaapplaats in het Natura 2000-gebied. Het is echter bij een slaapplaatsminder cruciaal dan bij een nest om er regelmatig naar terug te keren.Theoretisch zijn er immers ook alternatieve slaapplaatsen beschikbaar. Ditneemt echter niet weg dat de meeste vogels steeds terugkeren naar dezelf-de slaapplaats, zodat ook voor de periode buiten het broedseizoen het con-cept van de maximale foerageerafstand geldt.GebiedsgebondenEcologisch onderzoek wijst uit dat veel individuen de meeste tijd doorbren-gen rondom ??n kern binnen hun territorium (Hodder et al., 1998, van Dier-men et al., 2009, Reid & Harrison, 2010). Voor soorten die niet of slecht kun-nen vliegen betekent dit automatisch dat de soort binnen zijn territoriumeen kern van verspreiding vertoont. Ook vogels die gebonden zijn aan bepaaldevegetatiestructuren foerageren veelal binnen hun territorium. Voor derge-lijke zogenoemde gebiedsgebonden soorten geldt geen externe werking om-dat zij niet hoeven te pendelen tussen verblijf- en foerageergebied. Zij vol-doen in die zin op optimale wijze aan de theorie van zo gering mogelijkeenergetische belasting om foerageergebieden te bereiken. Gebiedsgebon-denheid is deels afhankelijk van het seizoen. Zo gedragen vogelsoorten diede winter doorbrengen op de Noordzee of andere grote open wateren ?zoals duikers, futen, zee-eenden, eiders en koeten ? zich in dat seizoen ge-biedsgebonden. Daarnaast gedraagt bijvoorbeeld de dwergmeeuw zich alszodanig in de winter omdat de soort dan semi-pelagisch is (SOVON 1987).Niet alle vogelsoorten zijn echter gebiedsgebonden; veel soorten ganzen eneenden, maar ook andere vogelsoorten, pendelen over soms flinke afstan-den tussen hun verblijfplaatsen in een Natura 2000-gebied en de gebiedenwaar zij foerageren (Boudewijn et al., 2009, Nolet et al., 2009). Dit kan regel-matig plaatsvinden, tot dagelijks of zelfs meermalen per dag aan toe bijgetijdetrek of bij broedvogels. Vanwege de soms lange afgelegde afstandenis het evident dat bij beoordeling van externe effecten van een project deexacte locatie hiervan van groot belang is. Als immers de afstand tussen deprojectlocatie en het Natura 2000-gebied groot genoeg is, bereiken pende-lende individuen de plaats van ingreep niet omdat dat energetisch tebelastend is.HoogspanningsverbindingenIn het geval van hoogspanningsverbindingen bestaat de kans dat indivi-duen van een pendelende soort zich tegen de draden doodvliegen, als eenhoogspanningsverbinding binnen de maximale foerageerafstand van diesoort aanwezig is (Renssen 1977). Op deze manier kan er dus een effect vanexterne werking zijn op de instandhoudingsdoelstelling van die soort diebinnen de invloedsfeer ligt. Vanwege dit gegeven is in de TenneT-projectenvoor de diverse vogelsoorten het concept van de maximale foerageeraf-stand gehanteerd. Ligt een verblijfplaats (slaapplaats, nest of kolonie) opgrotere afstand, dan bereiken de vogels de hoogspanningsverbinding niet.De hoogspanningsverbinding heeft dan met zekerheid geen effect op dependelende vogels. Ten behoeve van beide projecten is een uitgebreid lite-ratuuronderzoek gedaan naar zowel Nederlandse als buitenlandse bron-nen waarin maximale foerageerafstanden voor pendelende soorten wor-den gegeven (tabel 1).Tabel 1. De maximale foerageerafstanden (in km) voor tien Nederlandse vogelrichtlijnsoorten in en buiten het broedseizoen. Het liggend streepje betekent dat de soort voor de betreffende periodegeen instandhoudingsdoelstelling heeft. Superscript verwijst naar de bron waarop de vermelde afstand is gebaseerd (zie de lijst met referenties voor complete titelbeschrijvingen). Een vergelijkbare lijst,maar dan voor 97 Nederlandse vogelrichtlijnsoorten, is te vinden op www.toets-online.nl.Bronnen: 1. van Dam et al. (1995); 2. van der Hut et al. (2007); 3. Brenninkmeijer et al. (2006); 4. van Gils & Tijsen (2007); 5. Nolet et al. (2009);6. van der Winden et al. (2004); 7. van der Winden & van Horssen (2001); 8. Boudewijn et al. (2009)soort foerageerafstand in broedseizoen foerageerafstand buiten broedseizoenAalscholver 701 202Bruine kiekendief 53 -Kleine mantelmeeuw 302 -Kleine zwaan - 124Kolgans - 305Lepelaar 406 152Purperreiger 207 -Smient - 118Visdief 122 -Wulp - 152TOETS0411Voor gebiedsgebonden soorten wordt de foerageerafstand als 0 veronder-steld. De maximale foerageerafstanden voor pendelende soorten zijn geba-seerd op verschillende onderzoeksmethoden, waaronder het uitrusten vanvogels met individueel herkenbare ringencombinaties aan poten, het aan-leggen van nekbanden met individuele codes, het uitrusten met zenders,of nog weer anders. Er is op gelet dat relevante vliegafstanden zo veel alsmogelijk van toepassing zijn op de Nederlandse situatie. Ook hebben wijbij meerdere opgaven voor ??n soort meestal de grootste afstand overgenomen,met als uitzondering als de opgegeven waarden voor de Nederlandse situ-atie lager waren dan die voor het buitenland. Duidelijke uitschieters heb-ben wij uit de tabel gelaten. Zo zijn voor bijvoorbeeld wespendief en kleinemantelmeeuw grotere foerageerafstanden vastgesteld (onder andere Camp-huysen et al., 2008, Van Manen & van Diermen, 2010). In veruit de meestegevallen blijven individuen van deze soorten echter binnen de afstand alsgegeven in de tabel (Camphuysen et al., 2008, Van Diermen et al., 2009).Het is niet gelukt voor iedere soort een maximale foerageerafstand te vin-den, zodat voor dergelijke soorten alsnog een aanname hierover moet wor-den gedaan. Bijvoorbeeld op basis van verwantschap met een soort waar-voor wel een maximale foerageerafstand gepubliceerd is.De lijstDit artikel beperkt zich tot de vogelsoorten die voor ten minste ??n Neder-lands Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Tabel 1 geeft voor een selectievan soorten de maximale foerageerafstanden, opgesplitst naar de broedpe-riode en de periode daarbuiten. Voor sommige soorten, zoals aalscholveren lepelaar, geldt een instandhoudingsdoelstelling voor beide periodes,maar dit is niet voor iedere soort het geval.Voor specifieke projecten kan verder worden afgebakend op basis van eco-logisch gedrag van vogelsoorten. In het geval van hoogspanningsverbindin-gen is het bijvoorbeeld mogelijk om op basis van gedrag de eider uit tesluiten in de broedtijd. De maximale foerageerafstand wordt dan alleenzwemmend door moedervogels met hun jonge niet-vliegvlugge kuikensoverbrugd. Anderzijds zijn bijvoorbeeld bij het onderzoek voor het MERvan TenneT lokale effecten bij gebiedsgebonden soorten met een risicovol-le baltsvlucht in de overweging betrokken, omdat zij op deze manier eenhoogspanningsverbinding kunnen raken. Het betreft dan soorten als bruinekiekendief en watersnip.ToepassingPer m.e.r.-project kan op basis van de gegeven afstanden het aantal rele-vante Natura 2000-gebieden worden afgebakend. Zo is voor de periode buitenhet broedseizoen de grootste foerageerafstand 30 km (voor ganzen). Datbetekent dat instandhoudingsdoelstellingen voor vogels van gebieden bui-ten deze afstand nooit geschaad worden. Het begrip maximale foerageeraf-stand geeft overigens al aan dat het concept een `worst case'-benadering is.Als het niet nodig is, vliegen vogels immers niet dagelijks de maximale af-stand maar blijven dichter bij huis (omdat dit energetisch gunstiger is).Over het algemeen neemt daarom de kans op het optreden van schadelijkeeffecten af naarmate de afstand toeneemt.Deze studie heeft bij ons, maar ook bij bijvoorbeeld TenneT, het inzichtvergroot in de reikwijdte van effecten van een hoogspanningsverbinding.Wij willen dit artikel afsluiten met de hoop dat de ontbrekende getallen inde tabel op den duur worden ingevuld via nader onderzoek of via opgavenuit bestaande literatuur die wij over het hoofd hebben gezien.Kolganzen in vlucht. Ganzen hebben van alle 97 vogelrichtlijnsoorten buiten het broedseizoen de grootste foerageerafstand.jameslidster,www.jameslidster.blogspot.comTOETS041110rEfErEnTiEs? Boudewijn, T.J., M?skens, G.J.D.M., Beuker, D., Kats, R. van, Poot, M.J.M. & Ebbinge, B.S., 2009. Evaluatie opvangbeleid 2005-2008overwinterende ganzen en smienten. Deelrapport 2.Verspreidingspatronen van foeragerende smienten.Alterra rapport 1841/ Rap-port Bureau Waardenburg 08-090.Alterra,Wageningen/ Bureau Waardenburg, Culemborg.? Brenninkmeijer, A., Beemster, N. & Bos, D., 2006. Foerageermogelijkheden voor kiekendieven en herbivore watervogels rond deOostvaardersplassen en Lepelaarplassen.A&W-rapport 726. Bureau Altenburg & Wymenga,Veenwouden.? Camphuysen, C.J., Dijk, J. van, Witte, H. & Spaans, N., 2008. De voedselkeuze van Kleine mantelmeeuwen en Zilvermeeuwen enandere indicaties die aanwijzingen geven over het ruimtegebruik van deze vogelsoorten in de Noord-Hollandse kustwateren. NIOZRapport 2008-12. NIOZ, Den Burg,Texel.? Dam, C. van, Buijse,A.D., Dekker,W., Eerden, M.R. van, Klein Breteler, J.G.P. & Veldkamp, R., 1995.Aalscholvers en beroepsvisserij inhet IJsselmeer, het Markermeer en Noordwest-Overijssel. Rapport IKC-NBLF 19. IKC-NBLF,Wageningen.? Diermen, J. van, Manen,W. van & Baaij, E., 2009.Terreingebruik en activiteitspatroon van Wespendieven Pernis apivorus op de Ve-luwe. De Takkeling 17: 109-133.? Gils, J.A. van & Tijsen, W., 2007. Short-term foraging costs and long-term fueling rates in central-place foraging swans revealed bygiving-up exploitation times.American Naturalist 169: 609-620.? Hodder, K.H., Kenward, R.E.,Walls, S.S. & Clarke, R.T., 1998. Estimating core ranges: a comparison of techniques using the Commonbuzzard (Buteo buteo). Journal of Raptor Research 32: 82?89.? Hut, R.G.M. van der, Kersten, M., Hoekema, F. & Brenninkmeijer,A., 2007. Kustvogels in het Wadden- en Deltagebied.Verspreidings-kaarten van kustvogels voor het calamiteitensysteem CALAMARIS. A&W-rapport 907. Bureau Altenburg & Wymenga, Veenwou-den.? Manen, W. van & Diermen, J. van, 2010. Wespendief sprookjesvogel exit?...over ruimtegebruik en de kunst van het inventariseren.SOVON-nieuws 23(4): 8-9.? Nolet, B.A., Baveco, J.M. & Kuipers, H., 2009. Evaluatie opvangbeleid 2005-2008 overwinterende ganzen en smienten. Deelrapport2. Een modelberekening van de capaciteit van opvanggebieden voor overwinterende ganzen en smienten. Alterra rapport 1840.Alterra,Wageningen.? Reid, N. & Harrison, A.T., 2010. Post-release GPS tracking of hand-reared Irish hare Lepus timidus hibernicus leverets, Slemish, Co.Antrim, Northern Ireland. Conservation Evidence 7: 32-38.? Renssen,T.A., 1977.Vogels onder hoogspanning. Reeks natuur en milieu 10. Natuurmonumenten, `s Graveland.? Roomen, M. van, Verburg, P. & Vogel, R., 2011. Toetsing aan vogeldoelen. Broedvogels en niet-broedvogels in Natura 2000.Toets 2011/01: 6-12.? SOVON 1987.Atlas van de Nederlandse vogels. SOVON,Arnhem.? Winden, J. van der & Horssen, P.W. van, 2001. Voedselgebieden van de Purperreiger in Nederland. Rapport 01-011. Bureau Waar-denburg, Culemborg.? Winden, J. van der, Bonhof, G., Bak, A. & Horssen, P.W. van, 2004. Leefgebieden van moerasvogels in agrarisch gebied. Ligging enkwaliteit van foerageergebieden van Lepelaar, Purperreiger en Zwarte stern. Rapport 03-055. Bureau Waardenburg, Culemborg.De grote wateren van Nederlandzijn buiten het broedseizoen ergbelangrijk voor de bergeend.jameslidster,www.jameslidster.blogspot.comfoerageer-afstanden
Reacties