De modernisering van de m.e.r. heeft in mei de instemming gekregen van de Tweede Kamer. Dat betekent dat er het nodige gaat veranderen. In het vorige nummer van Toets lieten Katinka Jesse en Diederik Bel hun licht schijnen over de belangrijkste veranderingen. Op deze pagina’s twee reacties op de wetswijziging: van een bevoegd gezag (Ruud Krijnen) en van de Commissie voor de m.e.r. (Veronica ten Holder). Beiden noemen de veranderingen in potentie positief.
TOETS020930viSiESBEvOEgdgEzagEnCOmmiSSiEm.E.r.mOdErniSEringm.E.r.demoderniseringvandem.e.r.heeftinmeideinstemminggekregenvandeTweedeKamer.datbetekentdaterhetnodigegaatveranderen.inhetvorigenummervanToetslietenKatinkaJesseendiederikBelhunlichtschijnenoverdebelangrijksteveranderingen.Opdezepagina'stweereactiesopdewetswijziging:vaneenbevoegdgezag(ruudKrijnen)envandeCommissievoordem.e.r.(veronicatenHolder).Beidennoemendeveranderingeninpotentiepositief.Visieinalgemenezinwordendegroterevrijheidsgradenvoorbevoegdebestuursorganen en de daarmee samenhangende flexibiliteit diehetwetsvoorstelbeoogd,vooronzedagelijksepraktijkalsbevoegdgezag,positiefervaren.maarinhoeverredemoderniseringdaad-werkelijkzalleidentotdegewenstevereenvoudigingenverminde-ringvandeadministratievelastendruk,zonderdatdittenkostegaatvanhetdoelvandemilieueffectbeoordeling,isonsinziensnietalleenafhankelijkvandewet.Hethangtvooralafvandewijzewaaropbevoegdebestuursorganeninvullingzullengevenaandegebodenvrijhedenendematewaarinermaatwerkperprojectzalkunnenwordengeleverd.ruudKrijnenDe ervaring van DCMR met de plan-m.e.r.-procedure, die op een aantal puntenal een vergelijkbare flexibiliteit kent, leert dat in de praktijk al snel wordt terug-gevallen op bekende vaste patronen, ook al zijn die niet wettelijk verplicht. Bij-voorbeeld het opstellen van een zogenaamde notitie reikwijdte en detailniveauin plaats van een startnotitie, ten behoeve van een raadpleging in de voorfase.Verder bestaat de indruk dat het door de vormvrije raadpleging zowel richtinginitiatiefnemers als burgers steeds onduidelijker wordt welke procedures menkan verwachten. Per project worden daar namelijk verschillende keuzes in ge-maakt die lang niet altijd consistent en helder worden onderbouwd.AandachtspuntenMede ter voorkoming van willekeur en rechtsongelijkheid, lijkt het vooreen bevoegd gezag noodzakelijk om richting relevante partijen duidelijkekaders te hanteren. Vooral ten aanzien van hoe de vrijwillige en vormvrijeonderdelen van de nieuwe wet zullen worden ingevuld. Samen met de rele-vante Rotterdamse diensten is al een traject gestart om hieraan bij de inwer-kingtreding van de wet zo goed mogelijk invulling te kunnen geven.Als aandachtspunten zijn benoemd:? Hoe eenvoudig kan de schriftelijke mededeling van een initiatiefnemerbij de start van een procedure zijn? Hiervoor is relevant welke informatieeen bevoegd gezag nodig heeft om te bepalen hoe zij het participatiepro-ces wil inrichten en om een eventueel advies inzake de reikwijdte en hetdetailniveau te kunnen geven.? Voor de raadpleging van bestuursorganen in de uitgebreide procedure isde vraag welke informatie minimaal nodig is om een zinvolle raadplegingvan betrokken bestuursorganen te kunnen houden. En uiteraard welkewijze deze raadpleging vorm wordt gegeven en of de Commissie voor dem.e.r. daar al vrijwillig bij wordt betrokken.? In de gevallen waarin een advies over de reikwijdte en het detailniveauvan het MER gewenst of verplicht is: hoe worden dergelijke adviezen opge-steld, is daar bij het bevoegde gezag voldoende kennis en capaciteit voorbeschikbaar of kan/moet dit worden uitbesteed? Hoewel dit niet verplichtis als de initiatiefnemer zelf ook bevoegd gezag is, lijkt het verstandig omdaarover binnen de betreffende organisatie goede afspraken te maken.? Heeft het vervallen van een formele aanvaardbaarheidstoets door het be-voegd gezag consequenties voor de kwaliteit van het MER en leidt dit totgrotere risico's in het besluitvormingstraject?Dit zijn slechts enkele van de onduidelijkheden die het moderniserings-voorstel oproept op de werkvloer en die het lastig maken om in dit stadiumte beoordelen of de belangrijkste doelstellingen (waarborgen kwaliteit vande milieueffectbeoordeling, vereenvoudiging procedures, verminderingadministratieve lastendruk) in de praktijk gerealiseerd kunnen worden.Tot slotEen lang gekoesterde wens in het werkveld is om de wettekst en de toelich-ting inzake m.e.r. leesbaarder en begrijpelijker te maken. Een gemiddeldebeleidsambtenaar of een initiatiefnemer moet zonder juridische achter-grond beter uit de voeten kunnen met de wet dan nu het geval is. Door devele wijzigingen die de huidige wet in de loop der tijd heeft ondergaan, is detekst namelijk onnodig complex geworden en vaak alleen voor specialistenTOETS0209POSiTiEvEgrOndHOudingTOETS020931te doorgronden. Met het nu voorliggende wetsvoorstel lijkt de wetgevereen kans te hebben laten liggen om op dit punt een wezenlijke verbeteringaan te brengen. Ook een heldere en begrijpelijke wet draagt immers inbelangrijke mate bij aan verlaging van de lastendruk. Bijvoorbeeld tenaanzien van het bepalen van de juiste procedure of de werkwijze in gevalvan co?rdinatie lijkt de praktische bruikbaarheid van de wettekst nauwe-lijks veranderd.Per saldo is onze conclusie dat het wetsvoorstel op een aantal punten tege-moet komt aan lang bestaande wensen uit het bestuurlijke en ambtelijkehoek ten aanzien van het flexibiliseren en verkorten van procedures, maarhet succes van het nieuwe stelsel zal vooral afhankelijk zijn van de manierwaarop bevoegde bestuursorganen met de verworven beleidsruimte zul-len omgaan. Dat vergt in de komende maanden dus nog een goede voorbe-reiding van de implementatie.De auteurRuud Krijnen (010-2468051, ruud.krijnen@dcmr.nl) is senior beleidsmede-werker milieueffectrapportage bij DCMR Milieudienst Rijnmond.EindOOrdEElPOSiTiEfnaheelwatjarendiscussiekomtdeintroductievaneennieuwm.e.r.systeemnudichtbij.HoekijktdeCommissiem.e.r.tegendewijzigingenaan?Onseindoordeelispositief.veronicatenHolderHet grootste deel van wat we nu de verplichte richtlijnenfase noemen, ver-dwijnt. Wij hebben in het voortraject bezwaar gemaakt tegen het schrappenvan deze `kop' op de Europese richtlijn ongeacht het type plan of project.Uit alle evaluaties, zowel nationaal ? zie Inspraak Nieuwe Stijl en het adviesvan de Commissie Elverding ? als in EU-verband, blijkt immers het grotebelang van scoping met brede inspraak; niet alleen om draagvlak te krijgen,maar het geeft ook houvast aan initiatiefnemer en bevoegd gezag.Het is dus goed dat er uiteindelijk toch voor gekozen is om vroege participa-tie verplicht te stellen bij complexe projecten en bij plannen. Op verzoekvan de Tweede Kamer wordt in de definitieve wet expliciet vastgelegd datvroege participatie niet alleen bij de planvoorbereiding maar ook bij devoorbereiding van het MER plaats moet vinden. Dit is een goede aanpassing:m.e.r. als integraal onderdeel van de planvoorbereiding en niet (alleen) alsmotivering achteraf.In alle m.e.r.-trajecten blijft vrijwillige advisering door de Commissie overreikwijdte en detailniveau van het MER mogelijk. Het aantal vrijwillige ad-viseringen door de Commissie zal dus verder toenemen. Dat daarbij eenfinanci?le drempel ingebouwd wordt van 5000 euro per advies, vinden wijprima. Dat is de prikkel voor de overheid om een kosten/batenafweging temaken.Bevoegde gezagen zullen wel meer op eigen kompas moeten gaan varen.Voor onervaren overheden, bij nieuwe type projecten en plannen en nieuweregelgeving is dit mogelijk geen sinecure. De Commissie wil daarbij meerondersteuning gaan bieden via de website en in de vorm van factsheets,handreikingen en de helpdeskfunctie. Met thematische werkgroepen vandeskundigen en inbreng van het secretariaat zelf zetten we hiervoor de be-nodigde kennis en ervaringen op de rij. Deze zomer bespreken we met deministeries of en hoe deze `kennisfunctie' van de Commissie ingevuldwordt. Wij gaan uit van een positief resultaat. Mocht dit anders uitpakken,dan betekent dit meer eigen onderzoek van de overheden en initiatiefne-mers en dus meer tijd, geld en onderzoekslast.Vervallen van het MMAHet MMA ? nu verplicht bij project-MER ? verdwijnt. Wat blijft is de verplich-ting om re?le alternatieven te beschrijven. Wij vinden dit bij Wm-vergun-ningen geen probleem. BAT en IPPC geven bij dit type projecten voldoendewaarborg dat milieuvriendelijke opties in beeld blijven komen.Bij andere projecten en plannen moet het verkennen van het volledige spec-trum aan re?le milieuvriendelijke oplossingen ons inziens uitgangspunt blij-ven; dat is en blijft de crux van m.e.r.. In de Memorie van Toelichting is dit ookwel verwoord. Maar op basis van de Kamerbehandeling is hopelijk nog eenaanscherping gemaakt. Met het vervallen van het MMA krijgt de kostenfactorbij het ontwikkelen van alternatieven ongetwijfeld meer gewicht. Waar ligtdan de grens? Dat wordt een zoektocht waarbij uitgangspunt voor de Com-missie blijft dat het MER milieuambitie moet blijven houden.M.e.r. en passende beoordelingMet de wetswijziging komen m.e.r. en passende beoordeling losser van el-kaar te staan. Daarvan zijn we geen voorstander. De huidige plan-m.e.r.-wet-geving schrijft voor dat, wanneer een passende beoordeling aan de orde is,deze onderdeel moet uitmaken van het MER. Deze verplichting is in hetwetsvoorstel volgens ons ten onrechte vervallen, omdat het een logische ennoodzakelijke combinatie is, gezien de overlap in de effectbeschrijving, derelatie ten aanzien van het ontwikkelen van alternatieven en de noodzake-lijke integrale belangenafweging. Wij hebben er juist voor gepleit om ookbij besluit-m.e.r. de koppeling tussen m.e.r. en passende beoordeling te leg-gen. Want besluit-m.e.r. kent deze verplichting nu niet. We zijn dan ook te-vreden met de toezegging van de minister van VROM om alsnog een betereafstemming met de passende beoordeling te realiseren.Adviestermijn en inspraakBij de verplichte adviestrajecten moet de Commissie in principe binnen deformele zienswijzetermijn van 6 weken adviseren. De zienswijzen nemen wedus niet automatisch mee; op verzoek van bevoegd gezag blijft het wel moge-lijk. Dat is zeker relevant bij inhoudelijk complexe en controversi?le plannenen projecten. Zienswijzen leveren immers zeer regelmatig waardevolle in-houdelijke en locatiespecifieke informatie op. Daarnaast kunnen we in diegevallen een objectiverende rol blijven spelen. Krijgen we het verzoek omzienswijzen mee te nemen, dan wordt onze adviestermijn wel iets langer (9weken). Bij plan-m.e.r. hebben we de afgelopen twee jaar al ervaring opgedaanmet de kortere adviestermijn. De termijn van 6 weken is mogelijk, maar nietmakkelijk. Het noopt tot strakke regie en een nog beter contact vooraf metbevoegd gezag en initiatiefnemer om geen kostbare tijd te verliezen. Bij dezedan ook een oproep aan u om ons tijdig en het liefst vooruitlopend op offici-ele adviestermijnen te informeren en van stukken te voorzien.De auteurVeronica ten Holder (030-2347666, vholder@eia.nl) is directeur van de Com-missie voor de milieueffectrapportage.
Reacties