TOETS021422effectenDE AUTEUrsHerman Limpens (024-7410506, herman.limpens@zoogdiervereniging.nl) is vleermuisspecialist en Stefan Vreugdenhil (024-7410500, stefan.vreugdenhil@zoogdiervereniging.nl) is teamleider bij het bureau vande Zoogdiervereniging. Martijn Boonman (0345-512710, m.boonman@buwa.nl) is vleermuisspecialist en Sjoerd Dirksen was ten tijde van ditproject adjunct-directeur en specialist natuureffecten windenergie bijBureau Waardenburg.NaarEENvOOrSpElliNgS-mOdElvOOrSlachTOffErSindeafgelopendecenniaisveelonderzoekuitgevoerdnaardeeffectenvanwindturbinesopvogels.depotenti?leeffectenvanwindturbinesopvleermuizenzijninNederlandechternognietgeneriekonder-zocht.Bijdeuitvoeringvandeflora-enfaunawet(eninminderematedeNatuurbeschermingswet1998)enbijm.e.r.-procedureszijndekennisleemtesvaneffectenvanwindturbinesopvleermuizensteedsvakereenprobleem.ditleidttotvertragingenindeprocedures.OpbasisvannieuwveldonderzoekwaarinnaarvleermuisslachtoffersisgezochtineenvijftalNederlandsewindparkeniseenvoorspellingsmethodegetestenverderontwikkeld.hiermeekanuiteindelijkhetwerkelijkeaantalvleermuisslachtoffersdoorwindturbinesnauwkeurigwordenvoorspeld.hermanlimpens,martijnBoonman,StefanvreugdenhilenSjoerddirksenvleermuizen behoren in Nederland tot de best beschermdediersoorten, vanwege de plaatsing op Bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn. Dit geldt voor alle in ons land voorkomendevleermuissoorten. Met betrekking tot windenergie is het ont-breken van een goede methode voor het maken van een ge-talsmatig onderbouwde schatting van het aantal te verwachten slachtof-fers onder vleermuizen bij windparken een belangrijk knelpunt inplanningsprocedures. Het kan leiden tot langdurige ad hoc onderzoekenen onzekere procedures voor ontheffingen en/of vergunningen. Hierbijwordt bovendien ? door een gebrek aan beschikbare kennis ? veelal uitge-gaan van een worst case scenario. De hieruit voortvloeiende extra kosten,vertraging en onzekerheid bemoeilijken de (her)ontwikkeling van wind-parken.InnovatieagendaDe Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl, waarin AgentschapNL is opgegaan) voert in opdracht van het Ministerie van Economische Za-ken een opdrachtenprogramma uit in het kader van de InnovatieagendaEnergie, onderdeel Wind op Land. Deze heeft tot doel belemmeringen voorde ontwikkeling van windenergie zo veel mogelijk op te heffen en innova-tie te stimuleren. Voor een onderzoek naar de effecten van windturbinesop vleermuizen en een voorspellingsmethode om deze te kunnen schatten,heeft RVO.nl financiering beschikbaar gesteld. Energiebedrijven Eneco enNuon hebben deelgenomen als co-financier, bovendien hebben zij windpar-ken opengesteld voor het veldonderzoek.WiNdTurBiNESENvlEErmuizENVan onderzoek naar voorspellingsmodelDoor Duitsers en Zwitsers zijn op basis van gestandaardiseerd onderzoekvoorspellingsmodellen ontwikkeld, waarin gevonden slachtoffers en moge-lijke factoren die samenhangen met een verhoogd slachtofferrisico aan el-kaar zijn gecorreleerd. Bekende factoren die samenhangen met het slacht-offerrisico zijn de hoogte van de activiteit van vleermuizen, periode in hetseizoen en de nacht, weerparameters (windsterkte en temperatuur) enlandschapsparameters. Statistische correlaties tussen de bovengenoemdeparameters maken het mogelijk:- de werkelijke aantallen slachtoffers te schatten op basis van gevondenslachtoffers, bij systematisch en gestandaardiseerd afzoeken van locatiesrond windmolens;- deze schatting nauwkeuriger te maken, door toevoegen van data over de(systematisch en gestandaardiseerd geregistreerde) akoestische vleer-muisactiviteit.TOETS021423Het bureau van de Zoogdiervereniging en Bureau Waardenburg hebben,samenwerkend met de Duitse en Zwitserse onderzoekers, een vergelijkbaaronderzoek uitgevoerd (Limpens et al. 2013). Op basis van protocollen is ge-standaardiseerd gezocht naar slachtoffers, daarnaast werden de akoesti-sche activiteit en weer- en landschapsparameters vastgelegd. De verkregengegevens vormden input voor het testen en verder ontwikkelen van demeet- en voorspelmethoden van het Duitse model voor de Nederlandsesituatie.Praktische aanpakEr is onderzoek gedaan op vijf locaties in Noord-Holland, Flevoland enZuid-Holland, in de periode van de herfstmigratie van vleermuizen tussenbegin augustus en eind september 2012. Dit is de tijd van het jaar waarinin zowel Noordwest-Europa als Noord-Amerika de meeste slachtoffers val-len). Door voor de periode te kiezen met het hoogste slachtofferrisico werdhet beschikbare budget het meest effectief ingezet. Per locatie werd bij ??nturbine de akoestische activiteit van vleermuizen op maaiveld en gondelni-veau vastgelegd met automatische batdetectors (apparaten die de ultraso-ne geluiden van vleermuizen registreren).Per locatie is slachtofferonderzoek uitgevoerd bij de turbine waar de akoes-tische metingen plaatsvonden en bij een aantal andere turbines, binneneen radius van 50 meter rond de mastvoet. Binnen die radius zijn steeds hetafzoekbaar oppervlak en doorzoekbaarheid van de vegetatie bepaald. Om-dat het afzoekbaar oppervlak nooit 100% is, is steeds onder zo veel turbineswesleyovermangezocht dat het totaal aan afgezocht oppervlak gelijk staat aan dat vantwee keer de radius van 50 meter. Voor de vijf windparken samen is daar-door in totaal bij 25 turbines gezocht.Per locatie is bij de turbine waar de akoestische metingen plaatsvondenexperimenteel de vindkans van slachtoffers bepaald, op basis van de zoek-effici?ntie van waarnemers in de gegeven situatie. Daarnaast is de ver-dwijnsnelheid van slachtoffers bepaald: de kans dat slachtoffers tijdens hetzoeken nog aanwezig en nog niet door aaseters opgeruimd waren. Boven-dien zijn de landschapsparameters vastgelegd. Weergegevens zijn van deturbines zelf en naburige KNMI-weerstations verzameld. Landschapspara-meters zijn afgeleid van de CORINE-database.ProtocollenVoor het veldwerk zijn meerdere protocollen uitgewerkt: protocollen voorhet zoeken naar vleermuisslachtoffers bij windturbines, het classificerenvan de doorzoekbaarheid, het bepalen van de zoekeffici?ntie van de veld-werkers en de verdwijnsnelheid van dode vleermuizen, het registreren vande akoestische activiteit van passerende vleermuizen en het vastleggen vande landschappelijke kenmerken waarin een onderzocht windpark is gele-gen. Het doel van deze protocollen is tweeledig:1. het standaardiseren van vleermuisslachtofferonderzoek in Nederland,zodat uitkomsten van toekomstige onderzoeken onderling zo veel mo-gelijk vergelijkbaar zijn;2. het geven van een precieze richtlijn voor het veldonderzoek naar vleer-Ruige dwergvleermuis.TOETS021424effectenmuisslachtoffers, zodat de uitkomsten statistisch goed verwerkt kunnenworden.Op deze wijze kunnen onderzoeksgegevens bijdragen aan steeds nauwkeu-rigere schattingen op basis van het model.Resultaten van metingen akoestische activiteitOp grondhoogte werd de gewone dwergvleermuis het meest waargenomen,gevolgd door de ruige dwergvleermuis en de samengestelde groep van ros-se vleermuis, laatvlieger en tweekleurige vleermuis (Nyctaloiden). De sprei-ding in de gemeten activiteit per locatie was groot: voor de gewone dwerg-vleermuis 2,5 - 30 opnames per uur, voor de ruige dwergvleermuis 1,2 - 15opnames per uur en voor de genoemde samengestelde groep 0,5 - 1 opnameper uur. De activiteit op maaiveld was over het algemeen ongeveer 15 ? 20keer hoger dan die op gondelhoogte, waar tussen 0,1 tot 4 vliegbewegingenper operationeel uur werden geregistreerd. Op gondelhoogte waren de Nyc-taloiden de meest frequent geregistreerde soort(groep), gevold door gewo-ne dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Soorten van het genus Myotiszoals watervleermuis en meervleermuis werden op grondhoogte regelma-tig opgenomen, maar op gondelhoogte is de groep nagenoeg afwezig.Met akoestische activiteit op gondelhoogte als parameter kan worden be-paald tijdens welke omstandigheden het risico op slachtoffers het grootstis. De windsnelheid is de meest bepalende factor: vrijwel alle vliegactiviteitvan vleermuizen speelt zich af bij windsnelheden lager dan 5 m/s. Er be-staan hierbij kleine verschillen tussen de soorten. De ruige dwergvleermuisis in dit onderzoek de meest windtolerante soort, gevolgd door de Nyctaloi-den en de gewone dwergvleermuis. De activiteit is het hoogst gedurendehet eerste deel van de nacht, bij hoge temperatuur zonder neerslag. Ookhet seizoen en de windrichting hebben effect op de gemeten activiteit.Deze resultaten geven aan welke variabelen van belang zijn bij het effectiefverlagen van het aantal slachtoffers.Resultaten van zoeken slachtoffersDe zoekeffici?ntie van de veldmedewerkers in het Nederlandse onderzoekbleek gelijk of hoger te zijn dan die van de Duitse collega's. Desondankszijn er `slechts' twee slachtoffers gevonden: een ruige dwergvleermuis eneen gewone dwergvleermuis, beide bij een windpark in de Wieringermeer.Dat slechts twee slachtoffers zijn gevonden duidt op een laag slachtoffer-risico op de nu onderzochte locaties. Dit lage risico is op zich gunstig voorde ontwikkeling van windenergie. Door het zeer geringe aantal gevondenslachtoffers en de grote variatie in akoestische activiteit, is het betrouw-baarheidsinterval van de statistische voorspelling echter (vooralsnog) rela-tief groot.Schatten van werkelijk aantal slachtoffersDe berekende schattingen van werkelijke aantallen slachtoffers zijn in deonderhavige studie een middel en nog geen doel op zich. Omdat slechtseen zeer beperkt aantal slachtoffers is gevonden, moeten de berekende ge-tallen vooralsnog alleen in de context van het testen van het model wordenge?nterpreteerd. Alle gepresenteerde schattingen gelden voor de windpar-ken en de 25 specifieke turbines waar slachtofferonderzoek is gedaan, envoor de periode van onderzoek van begin augustus tot eind september.Het werkelijke aantal slachtoffers wordt allereerst op een basale maniergeschat1, onder gebruikmaking van `alleen de gevonden slachtoffers'. Detwee gevonden slachtoffers zijn een re?el resultaat en duiden op een laagrisico. Vanuit statistisch oogpunt is dit te weinig om voor de individuelelocaties voorspellingen te doen. Dit zou leiden tot grote onnauwkeurig-heden.dirkvanstraalen-bureauwaardenburg1 Alle weergegeven schattingen gelden steeds voor de periode van het jaar waarin het onderzoek is uitgevoerd (augustus ? september).Een van de onderzoekslocaties.TOETS021425Voor alle locaties samen (alle 25 turbines waar slachtoffers gezocht zijn)leidt schatten op basis van alleen gevonden slachtoffers tot een geschatwerkelijk aantal slachtoffers tussen 4 en 50 slachtoffers (95% betrouwbaar-heidsinterval), dat wil zeggen (gemiddeld) maximaal 2 per turbine. Afhan-kelijk van de gebruikte schattingsmethode zijn dat gemiddeld 14 of 18slachtoffers voor de gehele onderzoeksperiode. Aantallen slachtoffers zijnte voorspellen, maar met een klein aantal gevonden slachtoffers is denauwkeurigheid nog gering. Door het Duitse model te gebruiken, waarinnaast de gevonden slachtoffers ook de akoestische activiteit, weer en land-schapsdata een rol spelen, kunnen schattingen nauwkeuriger worden.Gebruiken we alleen de Nederlandse data voor het model en als basis voorde schatting, dan ligt het geschatte aantal slachtoffers, voor alle windpar-ken en de 25 turbines waar is gezocht, tussen 3 en 227 slachtoffers (95%betrouwbaarheidsinterval). De gemiddelde schatting op basis van > 1000simulaties ligt op 35 per jaar voor de 25 turbines gezamenlijk. Schattin-gen mede op basis van de Duitse data met betrekking tot slachtoffers,akoestische activiteit, weer en landschap, worden gegeven in tabel 1.De uitkomsten weerspiegelen de hogere activiteit en hogere aantallengevonden slachtoffers in het Duitse onderzoek. In de beide variantenmet invloed van de Duitse data is de onzekerheid minder groot. Ze lei-den echter voor de situatie in de vijf Nederlandse windparken tot eenoverschatting: het geschatte aantal op basis van alleen Nederlandsedata ligt een factor 4 lager. Deze voorspelling is op zichzelf nog onzeker;ze wijst echter duidelijk op een lager risico in de vijf onderzochte wind-parken, in vergelijking met de grotere set aan in Duitsland onderzochtewindparken.Schatten van slachtoffers individuele windparkenHet rekenmodel kan gebruikt worden om met de specifieke data van hetNederlandse onderzoek schattingen te maken voor de individuele locaties.Vanwege de sterke verschillen in gemeten vleermuisactiviteit, zullen de lo-caties onderling verschillen.Algemene conclusiesEr mag worden geconcludeerd dat het akoestisch onderzoek en het zoekennaar slachtoffers goed heeft gewerkt en dat praktische protocollen kondenworden opgesteld.Het aantal gevonden slachtoffers was zeer gering terwijl de akoestische ac-tiviteit relatief groot was. De verklarende bijdrage van de landschapspara-meters van de Nederlandse windparken aan de modelberekeningen isklein, omdat op vijf beschikbare locaties is gewerkt in zeer vergelijkbarelandschappen, die typisch zijn voor de locaties waar in Nederland gezochtwordt naar kansen voor ontwikkeling van windparken. Omgekeerd bete-kent dit dat over andere landschappen geen uitspraken gedaan kunnenworden.Schattingen van het slachtofferrisico op basis van de Nederlandse data zijnmogelijk, maar de uitkomsten hebben vooralsnog een grote onnauwkeu-righeid en spreiding. Op basis van de resultaten uit dit onderzoek (weiniggevonden slachtoffers bij hoge vindkans) blijkt het risico op vleermuis-slachtoffers op de onderzochte locaties echter gering; het gemiddelde aan-tal per turbine ligt op minder dan 1 tot maximaal 5 per jaar (op basis vanNederlandse gegevens). Maar de in deze studie weergegeven schattingenzijn meer rekenexercities dan betrouwbare schattingen.Het invoeren van de gegevens uit Nederland in het Duitse model is moge-lijk en levert ? vooral wanneer niet alleen met data van slachtoffers wordtgewerkt, maar ook in combinatie met akoestische activiteit, slachtoffers enweer ? al bruikbare schattingen van werkelijke aantallen slachtoffers oplocatieniveau. Als gevolg van de (tot nog toe) relatief beperkte Nederlandsesteekproef, de grote variatie in vleermuisactiviteit en het kleine aantal ge-vonden slachtoffers, is de nauwkeurigheid echter klein. Dit verbetert alsook de Duitse data mee worden genomen in de schattingen. Maar door degrotere Duitse dataset wegen deze zwaarder dan de Nederlandse data en issprake van overschatting van het aantal slachtoffers.Tabel 1. Schattingen voor alle windparken samen (5 parken, in totaal 25 turbines).TypedatavoorschattingBrondatamodelBrondataschattinggeschataantalwerkelijkeslachtoffers95%betrouwbaarheidsintervalalleenslachtoffers(2) Nl Nl 14en182 4-50gemiddeldbij>1000simulatiesSlachtoffers(2)+akoestischeactiviteit,weerenlandschapNl Nl 35 3-227Slachtoffers(2)+akoestischeactiviteit,weerenlandschapNl+d Nl 142 83-253Slachtoffers(2)+akoestischeactiviteit,weerenlandschapd Nl 135 77-2592 Schattingen op basis van twee verschillende schatters (Huso 2010, Korner-Nievergelt etal. 2011).TOETS021426effectenUit de analyses van de data uit Duitsland blijkt dat een hogenauwkeurigheid wordt bereikt wanneer er data zijn van ten min-ste tien gevonden slachtoffers. Wanneer voor een specifieke sub-populatie van locaties of turbines (landschappelijk, regio, typeturbine, etc.) de grens van tien slachtoffers wordt gehaald, wordthet mogelijk voor die subgroep een nauwkeurige voorspelling(kleine standaardafwijkingen, relatief smal 95% betrouwbaar-heidsinterval) te geven.Op basis van alleen akoestische data is het mogelijk met de voor-spellingsmodellen een redelijk betrouwbare schatting te makenvan het aantal verwachte slachtoffers op een nieuwe ontwikkello-catie, op welke momenten het slachtofferrisico hoog is en welkestilstandtijden tot een relatief sterke vermindering van de vleer-muissterfte kunnen leiden. Het is van belang dit ook te toetsen.De uitkomsten die nu mogelijk zijn, worden nog sterk door de Duit-se data bepaald. Als op typisch Nederlandse locaties voor windpar-ken een lager slachtofferrisico zou zijn ten opzichte van de Duitsesituatie, zouden we daarmee het risico wellicht overschatten. Hoemeer Nederlandse, en aan de specifieke locaties gerelateerde data,er in het model kunnen worden meegenomen, hoe nauwkeurigerde risicomomenten of stilstandtijden kunnen worden voorspeld,en des te kleiner het slachtofferrisico en verlies aan energieop-brengst zal zijn.Ten behoeve van de verdere ontwikkeling en toepassing van hetmodel is het van groot belang gegevens te verzamelen en de ont-wikkelde protocollen te gebruiken. Zo kunnen bij toekomstig on-derzoek aan vleermuizen en windenergie gelijkwaardige data wor-den verzameld die kunnen worden ingevoerd in het model. Deschattingen en voorspellingen zullen dan steeds nauwkeuriger opde Nederlandse situatie en individuele locatie gericht zijn.BrondataTypedataschatting model schatting windparkalmereBurger-vlotbrugherkingenWaard-tochtWaterkaap-tocht#turbinesgezocht(som=2xradius50m)3 4 3 5 10gemiddeld#slachtoffersbij>1000simulaties*Slachtoffers(2)+akoestischeactiviteit,weerenlandschapNl Nl 4 1 14 6 1095%betrouwbareinterval 0-24 0-4 0-92 1-21 1-44Slachtoffers(2)+akoestischeactiviteit,weerenlandschapNl+d Nl 13 4 6 9 2095%betrouwbareinterval 5-28 0-9 1-12 4-18 11-33Slachtoffers(2)+akoestischeactiviteit,weerenlandschapd Nl 43 13 14 35 3095%betrouwbareinterval 20-89 7-13 8-26 13-99 19-48Tabel 2. Schattingen voor individuele windparken.3*Gemiddelden gebaseerd op tabel 15 in Limpens et al. 2013.3 Schatting voor het aantal slachtoffers in de periode 3 augustus ? 30 september, voor het totaal aantal onderzochte turbines in het specifieke windpark.BronnEnArnett, E.B.,W.K. Brown,W.P. Erikson, J.K. Fiedler, B.L. Hamilton,T.H. Henry,A. Jain,G.D. Johnson, J. Kerns, R.R. Koford, C.P. Nicholson,T.J. O'connell, M.D. Piorkowiski &R.D.Tankersley, 2008. Patterns of bat fatalities at wind energy Facilities in NorthAmerica. J.Wildl. Manage. 72: 61-78.Boonman, M., H.J.G.A. Limpens, M.J.J. La Haye, M. van der Valk & J.C. Hartman, 2013.Protocollen vleermuisonderzoek bij windturbines. Rapport 2013.28, Zoogdier-vereniging & Bureau Waardenburg.Brinkmann, R., O. Behr, I. Niermann & M. Reich (Eds.) 2011. Entwicklung vonMethoden zur Untersuchung und Reduktion des Kollisionsrisikos von Flederm?usenan Onshore-Windenergieanlagen. - Umwelt und Raum Bd. 4:1-457. Cuvillier Verlag,G?ttingen.Limpens, H.J.G.A., M. Boonman, F. Korner-Nievergelt, E.A. Jansen, M. van der Valk,M.J.J. La Haye, S. Dirksen & S.J.Vreugdenhil, 2013.Wind turbines and bats in theNetherlands - Measuring and predicting. Report 2013.12, Zoogdiervereniging&Bureau Waardenburg. Huso, M.M.P., 2010.An estimator of wildlife fatality fromobserved carcasses. Environmetrics 22:318-329.Korner-Nievergelt, F., P. Korner-Nievergelt, O. Behr, I. Niermann, R. Brinkmann & B.Hellriegel, 2011.A new method to determine bird and bat fatality at wind energyturbines. Journal of Wildlife Biology 17:350-363.Korner-Nievergelt, F., R. Brinkmann, I. Niermann& O. Behr, 2013. Estimating bat andbird mortality occurring at wind energy turbines from covariates and carcasssearches using mixture models. PlosONE 8(7): e67997.Rydell J., L. Bach, M.-J. Dubourg-Savage, M. Green, L. Rodrigues,A. Hedenstr?m. 2010a.Bat mortality at wind turbines in Nortwestern Europe.Acta Chiropterologica 12(2):261-274.Rydell, J., L. Bach, M.J. Dubourg-Savage, M. Green, L. Rodrigues & A. Hedenstr?m,2010b. Mortality of bats at wind turbines links to nocturnal insect migration?Eur J Wildl Res. DOI 10.1007/s10344-010-0444-3.
Reacties