In het verleden is menig plan vertraagd of afgeblazen omdat kamsalamanders, zandhagedissen en andere beschermde soorten niet de aandacht kregen die ze wettelijk verdienden. Ook zijn procedures gestokt of gestaakt omdat effecten voor beschermde gebieden onderbelicht bleven. Via strategische milieubeoordeling (SMB) is dergelijk gedoe wellicht te voorkomen. Op papier is SMB in elk geval een uitstekend instrument om de natuur vanaf het begin van het planvormingsproces volwaardig mee te nemen. Bij de uitwerking hiervan in de praktijk kan een op SMB toegesneden ecologisch afwegingskader helpen. In de case Oude Rijnzone is zo’n afwegingskader voor het eerst gebruikt. Hoe ga je systematisch om met beschermde gebieden? Naar welke soorten moet je vooral kijken in SMB-verband? (Antwoord: naar vogels, en soorten van tabel 3 uit de nieuwe Flora- en faunawet.) En hoe uitgebreid moet dat allemaal als er ook nog een m.e.r. achteraan komt?
8 k e n m e r k e n 1 2 / 2 ; a p r i l 2 0 0 5Een SMB is een strategische beoordeling vanmilieuaspecten die van invloed kunnenzijn op de keuze voor een bepaalde locatieof ontwikkeling. Een van die aspecten is: natuur.SMB biedt de mogelijkheid al in een vroeg sta-dium binnen het planvormingsproces te bepalenwelke locatie(s) vanuit natuuroogpunt het meestgeschikt zijn, of omgekeerd: welke gebiedenmen juist als no-go-areas zou moeten beschou-wen. Belangrijk daarbij zijn zowel beschermdegebieden als beschermde soorten. Deze gebiedenen soorten spelen beide een rol in het ecologischafwegingskader voor een SMB dat wij in dit arti-kel presenteren.Beschermde gebiedenOveral in Nederland zijn beschermde gebiedente vinden, zoals speciale beschermingszones opgrond van de Europese Vogel- en/of Habitat-richtlijn, de (provinciale) Ecologische Hoofd-8In het verleden is menig plan vertraagd of afgeblazen omdat kamsalamanders, zandhagedissen en andere beschermde soor-ten niet de aandacht kregen die ze wettelijk verdienden. Ook zijn procedures gestokt of gestaakt omdat effecten voorbeschermde gebieden onderbelicht bleven. Via strategische milieubeoordeling (SMB) is dergelijk gedoe wellicht te voorkomen.Op papier is SMB in elk geval een uitstekend instrument om de natuur vanaf het begin van het planvormingsproces volwaar-dig mee te nemen. Bij de uitwerking hiervan in de praktijk kan een op SMB toegesneden ecologisch afwegingskader helpen. Inde case Oude Rijnzone is zo'n afwegingskader voor het eerst gebruikt. Hoe ga je systematisch om met beschermde gebieden?Naar welke soorten moet je vooral kijken in SMB-verband? (Antwoord: naar vogels, en soorten van tabel 3 uit de nieuwe Flo-ra- en faunawet.) En hoe uitgebreid moet dat allemaal als er ook nog een m.e.r. achteraan komt?Een ecologisch afwegingskader voor plannenNatuur binnen SMBL u c H o o g e n s t e i n , N i e l s J e u r i n k & M a r l e e n S c h o k k e rDe auteursDe auteurs zijn werkzaam bij Tauw bv. LucHoogenstein (030-2824810, luh@tauw.nl) enNiels Jeurink (0570-699464, nje@tauw.nl)zijn beiden adviseur ecologie,Marleen Schokker (0570-699738,mso@tauw.nl) is projectmedewerker milieuen ruimte.Foto:LucHoogenstein9n a t u u rk e n m e r k e n 1 2 / 2 ; a p r i l 2 0 0 5structuur, beschermde natuurmonumenten enStaatsnatuurmonumenten. De natuurbescher-mingswetgeving verbiedt ingrepen die leiden toteen fysieke of kwalitatieve achteruitgang vandergelijke gebieden. Dit geldt ook voor ontwik-kelingen buiten beschermde gebieden voorzover deze een negatieve invloed kunnen uitoe-fenen op de kwaliteit van een natuurgebied; dezogenaamde externe werking.Omdat de aanwezigheid van beschermde gebie-den beperkingen kan opleggen aan de ontwikke-lingen waarom het draait in een SMB, ligt hetvoor de hand eerst deze gebieden op een plan-kaart weer te geven. Naast de precieze locatie enexacte begrenzing moet ook duidelijk zijn opbasis van welke soorten of habitattypen deze ge-bieden zijn ingesteld en wat de voornaamste ge-voeligheden van die soorten of habitattypen zijn.Zijn ze bijvoorbeeld gevoelig voor geluidhinder,voor verdroging of juist voor trillingen, of mis-schien voor geen van die milieuaspecten?Op het niveau van een SMB is het aan te radenper type ontwikkeling te bepalen wat daarvan devoornaamste effecten zijn. Die effecten zijn weerte geven in een effectcontour, die (vrijwel) geenoverlap mag vertonen met een beschermd ge-bied. Deze bepaling krijgt hiermee het karaktervan een voortoets conform de Habitatrichtlijn.Binnen een SMB lijkt deze afweging voldoende:locaties waarbij op voorhand zeker is dat er g??nsprake zal zijn van aantasting van een be-schermd gebied hebben de voorkeur. Is bij allelocaties mogelijk sprake van een significanteaantasting, dan lijkt een passende beoordelingconform de Habitatrichtlijn noodzakelijk. Erstaan dan twee wegen open. Als eerste kan deSMB oplossingsrichtingen aandragen ter voor-koming van significante aantasting. De SMB isdan agendavormend voor de m.e.r.: welke miti-gerende maatregelen behoeven daar nadere uit-werking en welk nader onderzoek is nodig? Detweede optie is aan de orde zodra op voorhandvast komt te staan dat het onmogelijk is signi-ficante effecten te voorkomen: dan moet je ?fstoppen, ?f er moet in de m.e.r. (wederom) eenpassende beoordeling worden uitgevoerd, maardan uitgebreider.Beschermde soortenRekening houden met beschermde soorten iscomplexer. Nederland is rijk aan beschermdedier- en plantensoorten, althans volgens de Flora-en faunawet. De soortsbescherming uit de Habi-tat- en Vogelrichtlijn is in deze wet ge?ntegreerd,met daarnaast een groot aantal in Nederlandalgemene soorten. De Flora- en faunawet kenteveneens een externe werking, wat betekent datook de effecten op beschermde planten en die-ren in de directe omgeving van beoogde ontwik-kelingen moeten worden onderzocht.Welke soorten?Hoe uitgebreid moet nu het onderzoek naarsoorten zijn in een SMB? En op welke soortenmoet het onderzoek zich richten?Een SMB zal meestal betrekking hebben op eenomvangrijk gebied. Daarom is het ondoenlijkEen grote meerwaarde van een SMB is dat meerdere m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten als??n geheel in samenhang kunnen worden getoetst. Dit komt tegemoet aan iets wat binnen een MERvaak moeilijk te vangen is: cumulatie van effecten. Artikel 6 uit de Habitatrichtlijn geeft aan dat detoetsing van effecten van ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet houden met de effecten vanandere ontwikkelingen in datzelfde gebied. Die ruimtelijke ontwikkelingen zouden immers, losvan elkaar beschouwd, tot weinig effect op de relevante natuurwaarden kunnen leiden, terwijl zegezamenlijk w?l grote, misschien zelfs significante effecten kunnen hebben. Er is dus alle reden ombij toetsing van effecten van een ruimtelijke ontwikkeling rekening te houden met de effecten vanandere ontwikkelingen.Echter, ook bestaande ontwikkelingen vragen aandacht in deze afweging. Van belang hierbij is hetzogenaamde Kokkelvisserijarrest (2004). Het is in theorie mogelijk dat bestaande, langlopendeactiviteiten op termijn schade berokkenen aan habitattypen of leefgebieden van soorten waarvoorbeschermingszones zijn ingesteld. Het Europese Hof van Justitie heeft in september 2004 uitspraakgedaan in een geschil over mechanische kokkelvisserij in de speciale beschermingszone Wadden-zee. Het Hof heeft daarin aangegeven dat de bevoegde nationale autoriteiten slechts toestemmingvoor een voorgenomen activiteit mogen verlenen, wanneer de zekerheid bestaat dat de activiteitgeen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit ishet geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat schadelijkegevolgen uitblijven.Kader 1: cumulatie van effecten10 k e n m e r k e n 1 2 / 2 ; a p r i l 2 0 0 5alle aanwezige beschermde soorten in beeld tebrengen. Volgens ons moet het onderzoek zichtoespitsen op soorten waarvoor een uitgebreidetoets conform de Habitatrichtlijn is voorgeschre-ven. Tenminste, indien er sprake is van versto-ring van deze soorten. Deze uitgebreide toetsbestaat onder andere uit het beantwoorden vande vraag of er alternatieve locaties zijn waar geenverstoring van dergelijke soorten plaatsvindt bijuitvoering van het voornemen.In februari van dit jaar is de Flora- en faunawetaangepast. Nieuw zijn drie tabellen met dier- enplantensoorten, die ieder een verschillendbeschermingsregime hebben. E?n van dezetabellen, tabel 3, bevat dier- en plantensoortenwaarvoor bij verstoring of aantasting de genoem-de uitgebreide toets nodig is. De beschermdesoorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn ma-ken bijvoorbeeld onderdeel uit van deze tabel.Daarnaast geldt voor nagenoeg alle vogels het-zelfde beschermingsregime. Vogels en de tabel3-soorten zijn daarom bij uitstek geschikt ommee te nemen binnen het ecologisch afwegings-kader. Voor de soorten uit tabel 1 en 2, exclusiefvogels, hoeft geen ontheffing te worden verkre-gen of enkel te worden aangetoond dat eventueleverstoring geen afbreuk doet aan de gunstigestaat van instandhouding van de soort.Specifiek voor vogels, die tijdens het broedsei-zoen overal vertegenwoordigd zijn, is het ver-standig in een SMB vooral te kijken naar soortenvan de Rode Lijst (Staatscourant, november2004) of soorten genoemd in bijlage l van deVogelrichtlijn. Deze soorten zijn vaak gebondenaan bepaalde (broed)biotopen. Op basis van deaanwezigheid van deze biotopen en het regio-nale voorkomen van de soort is dan een inschat-ting te maken van de geschiktheid van een loca-tie voor deze soorten. Deze benadering gaat ookop voor de dier- en plantensoorten uit tabel 3.Stappen bij de beoordelingEen logische eerste stap in de uitwerking is tebeginnen met de beschrijving van de bestaandesituatie en de autonome ontwikkeling. Daarbijkan een SMB uitgaan van bestaande literatuur,en van gegevens van plaatselijke natuurwerk-groepen en van de Vereniging Onderzoek Floraen Fauna (VOFF). De aanwezigheid van ge-schikte leefgebieden moet echter in het veldworden geverifieerd. Is dan de conclusie dat ereen re?le kans is dat bijzondere beschermdesoorten aanwezig zijn, dan vinden wij het zinvoltijdens de SMB een veldinventarisatie te latenplaatsvinden. Dit is weliswaar bewerkelijk, maarhet voorkomt dat in een later stadium de aan-wezigheid van bijzondere dier- of plantensoor-ten een plan alsnog gaat belemmeren.De stappen die hierna volgen zijn gelijk aan dehandelingen geschetst bij de beschermde gebie-den. Eerst wordt inzichtelijk gemaakt wat de ge-voeligheden van de soorten zijn. Daarna wordendeze gevoeligheden geprojecteerd op de voorge-stelde ontwikkelingen, zodat een beeld van deeffecten binnen het onderzoeksgebied ontstaat.Locaties waar g??n aantasting van (leefgebiedenvan) bijzondere soorten plaatsvindt, hebben dande voorkeur. Bij locaties waar w?l aantasting op-treedt, kan de SMB oplossingsrichtingen aandra-gen ter voorkoming van schade. Als alle locatiesechter leiden tot zekere aantasting van dezesoorten, zal een uitgebreide toets moeten wor-den uitgevoerd. Die kan in het kader van eenm.e.r. plaatsvinden.Case: Oude RijnzoneHoe werkt het afwegingskader in de praktijk?Dat laat zich illustreren aan het voorbeeld van deOude Rijnzone, het gebied langs de Oude Rijnvan Leiden-Oost tot en met Bodegraven (ziekader 2).Tijdens het opstellen van de zogenoemde trans-formatievisie voor de Oude Rijnzone ontstondeen aantal vragen die in het kader van een SMBbeantwoord zouden kunnen worden. De stuur-groep Oude Rijnzone besloot daarom een SMBuit te voeren, waardoor milieuoverwegingen ex-pliciet worden gemaakt en specialistische kennisvan het gebied optimaal wordt benut.De transformatievisie Oude Rijnzone is op-gesteld voor een groot gebied en is input voor departi?le herziening van het Streekplan. De plan-vorming wordt op een hoog schaalniveau uitge-voerd. Dit heeft invloed op het schaalniveau vande SMB en daarmee op de manier waarop moetworden omgegaan met natuurwaarden. Op ditschaalniveau wordt in eerste instantie niet vanuitde geplande activiteit geredeneerd, maar vanuitde kansen en beperkingen die vanuit het milieu-perspectief voor ruimtelijke ontwikkelingen be-staan. Dit maakt inzichtelijk wat de draagkrachtis van een gebied, hetgeen goed aansluit op deaanpak van de lagenbenadering.Het programma van de transformatievisie is opdit moment nog niet vastgesteld, zodat de lagen-benadering kan sturen in de gewenste ontwik-kelingen en bijbehorende locaties.Voor de Oude Rijnzone betekent dit concreetdat in beeld wordt gebracht welke gevoeligenatuurgebieden en bijzondere dier- en planten-soorten zich binnen de invloedsfeer zoudenkunnen bevinden. Daarnaast wordt inzichtelijkgemaakt welk doel de (geplande) ecologischeverbindingszones hebben en welke eisen dezeIn het Streekplan van de provincie Zuid-Holland zijn vier gebieden aangewezen als transformatie-zone. E?n daarvan is de Oude Rijnzone, het gebied langs de Oude Rijn van Leiden-Oost tot en metBodegraven. De Oude Rijnzone heeft een industrieel karakter, maar ligt ingeklemd in het GroeneHart. In 2004 is begonnen met het opstellen van de transformatievisie, die de richting van de ge-wenste ruimtelijke ontwikkeling gaat bepalen. Hierbij is gebruik gemaakt van de lagenbenadering,die voor elke milieufactor (inclusief natuur) laat zien waar de gevoeligheden liggen. Als eerste stapis de `atlas Oude Rijnzone' samengesteld, waarmee de verschillende lagen inzichtelijk zijn gemaakt.Vervolgens is uit deze atlas het casco gedestilleerd, dat de te behouden en de te versterken groeneen blauwe kwaliteiten weergeeft. Bij de verdere invulling van de transformatievisie wordt rekeninggehouden met dit casco.Kader 2: Oude RijnzoneKijk vooral naar vogels,en soorten van tabel 3uit de nieuwe Flora-en faunawet11n a t u u rk e n m e r k e n 1 2 / 2 ; a p r i l 2 0 0 5zones stellen aan areaal en inrichting; maar ookaan de omgeving van de verbindingszones. Aande hand van het voorlopige programma wordtdan bekeken welke ontwikkelingen er zijn voor-zien en waar deze vanuit ecologisch oogpunt hetbest kunnen plaatsvinden. Eveneens wordt voorlocaties inzichtelijk gemaakt welke knelpuntente verwachten zijn bij die ontwikkelingen en hoenegatieve effecten kunnen worden beperkt.Omdat er in het stadium van de transformatie-visie veel zaken nog niet uitgekristalliseerd zijn,is het te vroeg om alle mogelijke effecten volledigte onderzoeken. In plaats daarvan is aangegevenwelk aanvullend onderzoek noodzakelijk is bijbepaalde strategische keuzen. Het milieurapportzal informatie bevatten over welke natuurregel-geving naar alle waarschijnlijkheid in het vervolgvan het proces aan de orde komt en hoe dit valtin te passen in het proces.Voor een SMB op het schaalniveau van de trans-formatievisie Oude Rijnzone heeft de inbrengvan ecologie als voordeel dat dit de consequen-ties van strategische keuzen voor de natuur in-zichtelijk maakt. Daarmee is een link gelegd naareventuele te doorlopen wettelijke procedures ennoodzakelijke vervolgonderzoeken in het ver-volgproces. Ecologische factoren krijgen op dezemanier een plek in het afwegingsproces. Bij deplanning van het vervolg kan rekening wordengehouden met de te volgen procedures en de uitte voeren aanvullende onderzoeken.Natuur ?n ruimtelijke ordeningHet uiteindelijke doel van natuurbescherming isbijzondere planten en dieren een duurzaamvoortbestaan te garanderen. Wordt natuur enkelals belemmering voor plannen ervaren, dan leidtdit er vroeg of laat toe dat de beschermingafneemt, omdat daarvoor geen draagvlak meeris. Het voork?men van aantasting van de natuurzorgt er juist voor dat natuur niet meer een be-lemmering hoeft te vormen voor bepaalde ont-wikkelingen en dus ook niet meer als een lastwordt ervaren. Behoud van natuur is altijd hetuitgangspunt. SMB biedt mogelijkheden hieropal vroeg in het planvormingsproces in te haken.Op die manier wordt er ook daadwerkelijkbescherming geboden.Ook vanuit ruimtelijke-ordeningsoptiek is ereen duidelijke meerwaarde: door natuur in eenvroeger stadium in planvorming in te brengen,wordt vertraging op de langere termijn voor-komen. Kortom, slimme planvormers wetengoed om te gaan met natuur!Een SMB wordt vooral gebruikt op structuurniveau en is daarmee, in zekere zin, vergelijkbaar met? zij het abstracter dan ? een locatie-m.e.r. Het eigenlijke doel van SMB is ruimtelijke ontwikke-lingen te structureren. Dit sluit echter niet altijd goed aan bij het schaalniveau dat binnen de eco-logie wordt gebruikt voor effectbeoordelingen in het kader van een MER. Het afwegingskader datde Commissie m.e.r. vaak aanraadt, bestaat nagenoeg altijd uit het inzichtelijk maken van de ef-fecten op beschermde gebieden en alle beschermde soorten uit de Flora- en faunawet alsmede denatuurdoelsoorten uit het Handboek Natuurdoeltypen (2001).Het verschil tussen SMB en MER zit volgens ons in de soorten. De lijst met beschermde soorten be-staat niet alleen uit alle vogels en Habitatrichtlijnsoorten, maar ook uit in Nederland algemenesoorten als de Gewone Pad, Veldmuis en Zwanebloem. Dit zijn soorten die in grote delen van Ne-derland algemeen voorkomen en waarvoor geen ontheffing meer hoeft te worden aangevraagd.Wanneer wordt uitgegaan van alle beschermde soorten, wordt dus ook rekening gehouden met be-schermde soorten die in principe geen belemmering hoeven te vormen voor realisatie van een be-paald voornemen. Dat lijkt ons overdone.Kader 3: verschil tussen SMB en m.e.r. zit vooral in te beschouwen soorten? Hoogenstein, L., G. van der Schee,M. van Tweel, M. Boerefijn, Houdenheikikkers van drinkwater? Ervaringenvan Vitens en Hydron Zuid-Holland metnatuurbeschermingswetgeving. H2O 3,2005? Hoogenstein, L. De Flora- en faunawetgaat op de schop. H2O 24, 2004.? Ministerie LNV, Beschermde soorten,www.minlnv.nl? Ministerie LNV, Handboek Natuur-doeltypen, 2001Kader 4: gebruikte bronnenOude RijnzoneFoto:VHPs+a+l,RotterdamSlimme planvormersweten goed om te gaanmet natuur!
Reacties