Ruimtelijke ingrepen moeten soms wel 100 jaar functioneren, in een veranderende wereld. Hoe zorg je ervoor dat wat je nu bouwt, ook goed blijft functioneren in de toekomst? Is de weg wel breed genoeg? Of juist te breed? In de toekomst kijken kan niet. Adaptief bouwen kan een uitkomst bieden, en de negatieve milieueffecten van zulke ruimtelijke ingrepen verminderen. Voorliggend artikel beschrijft beknopt wat adaptiviteit inhoudt, en hoe de effecten van adaptieve alternatieven kunnen worden gewogen in het MER. Want hoe kun je een alternatief objectief beoordelen als die herhaaldelijk verandert?
Milieueffectrapportages voor planstudies zijn bedoeld als instrument om informatie te leveren voor de besluitvorming over ontwikkelingen voor de lange termijn. Dijkversterkingen, wegverbredingen of het aanleggen of verzwaren van hoogspanningsverbindingen zijn voorbeelden van projecten met ingrepen die onveranderlijk zijn, en die na realisatie in het landschap aanwezig blijven. Dergelijke ingrepen worden gedaan met de bedoeling om op die locatie permanent te blijven functioneren, totdat de technische levensduur is bereikt, of totdat de ingrepen vanwege nieuwe capaciteitsproblemen wederom moeten worden vergroot. De technische levensduur van civiele werken wordt algemeen aangenomen als 100 jaar.
Die lange termijn is waar de schoen steeds vaker begint te wringen. Er is namelijk een hoge mate van onzekerheid die speelt voor de komende 100 jaar. We weten bijvoorbeeld niet hoe het klimaat de komende 100 jaar gaat veranderen, en wat voor invloed dat gaat hebben op de vereiste hoogte van de primaire waterkeringen rond Nederland, of de benodigde capaciteit van de poldergemalen (waarvan de toekomstige technische ontwikkelingen tot nu toe onbekende oplossingen kunnen brengen). Ook weten we niet hoe mobiliteit zich gaat ontwikkelen (elektrisch/ waterstof, zelfrijdende auto’s, ‘Mobility as a Service’ (MaaS) en wat dat vraagt van het wegennet in de toekomst. Het criterium ‘toekomstbestendig’ gaat op dit moment bij een wegverbreding uit van het zichtjaar 2040, wat betekent dat er nog 80 jaar aan toekomst is waarvoor de weg misschien niet bestendig is.
In plaats van de Nieuwe Waterweg volledig af te sluiten of kostbare dijkversterkingen uit te voeren, is er in de jaren '80 door de Deltacommissie gekozen voor de adaptieve Maeslantkering. Tot nu toe is deze slechts 2 keer gesloten vanwege een storm. Door deze kering te bouwen zijn negatieve effecten afgewend, maar blijft de veiligheid gewaarborgd. Bron: Rijkswaterstaat
De theorie van adaptiviteit biedt hiervoor een uitkomst, en die wordt steeds meer toegepast in de praktijk. Vergelijk het met de reis van een schip: de eindbestemming staat vast – Amerika – en je weet wat de verschillende routes zijn om daar te komen. De daadwerkelijke route die gevaren wordt, hangt af van nog onbekende omstandigheden die je onderweg tegenkomt en waar je geen invloed op hebt. Voor adaptieve ruimtelijke ingrepen geldt hetzelfde. De bestemming staat vast – over 100 jaar een weg hebben die verkeersveilig is en waar geen files ontstaan. Ook zijn de opties om dat te bewerkstelligen bekend, door rijbaanscheidingen te creëren, ongelijkvloerse kruisingen te maken of rijbanen toe te voegen. Door de verschillende ingrepen in een tijdspad te plaatsen en op korte termijn kleine en noodzakelijke ingrepen te realiseren, blijf je op koers om de bestemming te bereiken. Sommige ingrepen zullen eerder moeten worden gerealiseerd dan verwacht, en sommige later. Maar doordat de routeopties vooraf bekend waren, wordt de realisatie makkelijker. Een voorbeeld van zo’n tijdspad is te zien in onderstaande figuur. In dit figuur worden drie scenario’s geschetst. X is het scenario met de minste toename in verkeer, scenario Y is het middelste scenario en scenario Z heeft de grootste toename in verkeer.
Door deze aanpak stel je grootschalige en (voorlopig) overbodige ingrepen uit tot het moment dat ze daadwerkelijk nodig zijn. En mogelijk zijn ze helemaal niet nodig, doordat er inmiddels andere oplossingen voorhanden zijn. Wat wel nodig is, is dat er voorbereid wordt op de grootste ingreep. Reserveer bijvoorbeeld ruimte voor eventuele extra rijstroken, en ga met omwonenden in gesprek dat dit een mogelijkheid in de toekomst is.
Hoe landt de adaptieve aanpak in het MER? Hoe kun je de effecten van de gehele bovenstaande figuur als één alternatief beoordelen? Kun je een adaptief ontwerp vergelijken in een planstudie met een traditioneel (statisch) ontwerpalternatief?
De belangrijkste aanbeveling voor het beoordelen van adaptieve ontwerpen in het MER, is het werken met scenario’s. De ontwikkeling van de capaciteitsvraag is voor verkeersproblemen de grote onzekerheid. Hier ligt een opgave voor de uitvoerders van verkeersstudies om verschillende (lange termijn) toekomstscenario’s op te stellen. Voor bijvoorbeeld een dijkversterking ligt de onzekerheid bij de ontwikkeling van klimaatverandering. Daar zijn al kant-en-klare scenario’s van het KNMI voor.
Ieder onderdeel van het adaptieve alternatief heeft bepaalde milieueffecten. Ongelijkvloerse kruisingen hebben milieueffecten, net als een 2x3 weg. Dat is precies hetzelfde als bij het huidige MER. Statische alternatieven kunnen hierin worden meegenomen, bijvoorbeeld de directe verbreding van de weg naar 2x3 rijstroken. Een overzichtstabel ziet er ook hetzelfde uit, een voorbeeld is te zien in onderstaande tabel, met hetzelfde voorbeeld als de eerder getoonde figuur.
Vervolgens kun je voor de adaptieve alternatieven aan de hand van de scenario’s een tijdspad maken waarin de effecten elkaar opvolgen. Voor de statische alternatieven is dat tijdspad er ook, maar voor de gehele technische levensduur zijn die effecten hetzelfde voor alle scenario’s. Een voorstel van hoe dat eruit kan zien staat in onderstaande tabel.
Wat uit deze tabel op te maken valt, is dat het adaptieve alternatief slechts in het zwaarste scenario (Z), en slechts van (waarschijnlijk) 2080 tot 2122 dezelfde negatieve milieueffecten veroorzaakt die het statische alternatief onontkoombaar vanaf het begin veroorzaakt. Ook in het laagste en middelste scenario zijn de milieueffecten van het adaptieve alternatief beduidend minder dan de effecten van het statische alternatief.
Concluderend is het mogelijk om adaptieve en statische ontwerpalternatieven met elkaar te vergelijken in het MER. Om die vergelijking te maken, worden de adaptieve onderdelen van de adaptieve alternatieven in de tijd geplaatst, per gebruikt scenario, om te zien hoe de effecten zich tot elkaar verhouden. Op basis daarvan kan worden afgewogen of het beter is om een adaptief of een statisch alternatief te selecteren als voorkeursalternatief.
Het meenemen van adaptiviteit in het MER vraagt niet alleen om een aanvullende analyse in het MER, maar ook om een aanvullende analyse vooraf, om de juiste scenario’s te creëren.
Door het toepassen van adaptieve ontwerpalternatieven en die te beoordelen in het MER is een gefaseerde besluitvorming mogelijk en kan er in de tijd worden meebewogen met de daadwerkelijke ontwikkelingen.
Erik Hadders, adviseur adaptieve infrastructuur bij TAUW
Reacties