Door toedoen van landbouw, verkeer en industrie is de stikstofbelasting in veel Natura 2000-gebieden zo hoog dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van deze gebieden. Forse reductiemaatregelen zijn onvermijdelijk. Anders blijven de instandhoudingsdoelen voor de betreffende gebieden buiten bereik. En bovendien is er in nu reeds overbelaste situaties juridisch gezien geen ruimte meer voor ontwikkelingen waarbij de stikstofdepositie nog verder toeneemt. Er worden inmiddels verschillende pogingen ondernomen om dit taaie probleem aan te pakken. Maar uiteindelijk valt niet te ontkomen aan een structurele vermindering van de hoge stikstofdepositie op landelijk schaalniveau. Een verdere uitwerking van een programmatische aanpak biedt daarvoor de beste perspectieven.
TOETS0110HETSlOTEndESlEuTElSTikSTOfdEpOSiTiEEnnaTuurdoortoedoenvanlandbouw,verkeerenindustrieisdestikstofbelastinginveelnatura2000-gebiedenzohoogdatdittenkostegaatvandekwaliteitvandezegebieden.forsereductiemaatregelenzijnonvermijdelijk.andersblijvendeinstandhoudingsdoelenvoordebetreffendegebiedenbuitenbereik.Enbovendieniserinnureedsoverbelastesituatiesjuridischgeziengeenruimtemeervoorontwikkelingenwaarbijdestikstofdepositienogverdertoeneemt.Erwordeninmiddelsverschillendepogingenonder-nomenomdittaaieprobleemaantepakken.Maaruiteindelijkvaltnietteontkomenaaneenstructureleverminderingvandehogestikstofdepositieoplandelijkschaalniveau.Eenverdereuitwerkingvaneenprogrammatischeaanpakbiedtdaarvoordebesteperspectieven.HansJaspers,MaartenMouissie,dani?lTuitertenfranskwadijkstikstofDE AUTEUrsIr. Hans Jaspers (030-6344631, hans.jaspers@grontmij.nl) en dr. MaartenMouissie (030-6394905, maarten.mouissie@grontmij.nl) zijn werkzaamals ecologisch adviseur bij adviesbureau Grontmij Nederland B.V.Mr. Dani?l Tuitert (0592-338899, daniel.tuitert@grontmij.nl) en FransKwadijk (030-6344652, frans.kwadijk@grontmij.nl) zijn bij Grontmijwerkzaam als respectievelijk jurist en procesmanager landelijk gebied.De auteurs bedanken Hans Kros en Han van Dobben van Alterra enHans de Vries van RWS-DVS voor hun commentaar op een eerdere ver-sie van het artikel.de Europese Unie ziet Natura 2000 als haar belangrijkste in-strument om het verlies aan biodiversiteit in de Unie tegente gaan. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen biedenwaarborgen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in en nabijNatura 2000-gebieden rekening wordt gehouden met denatuur. Het voorzorgprincipe neemt daarin een belangrijke plaats in. InNederland zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen ge?mplementeerdin de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet).De nieuwe balans tussen economische activiteiten en natuur moet wordenvastgelegd in beheerplannen, die voor de meeste Natura 2000-gebieden nogmoeten worden vastgesteld. In deze plannen worden de maatregelen opge-nomen die nodig zijn om de instandhoudings- en/of uitbreidingsdoelstel-lingen te realiseren voor de natuurlijke habitats waarvoor de gebieden zijnaangewezen. Dit betreft onder meer maatregelen om de vereiste milieu-condities te realiseren en duurzaam in stand te houden, en het daaraanverbonden tijdpad. Economische activiteiten kunnen, eventueel onderbepaalde voorwaarden, een plek krijgen in het beheerplan, indien zij nietstrijdig zijn met het realiseren van de gebiedsdoelstellingen. Voor dezeactiviteiten is dan geen afzonderlijke vergunning meer nodig.Wat is het probleem?EconomischNederland is een druk en economisch actief land. Verkeer, industrie enlandbouw dragen alle in relevante mate bij aan een structureel hoge stik-stofdepositie. Sinds 1950 is ten behoeve van de economische ontwikkelingende waterhuishouding verregaand geoptimaliseerd voor de landbouw, meteen grootschalige verdroging, ontginning en versnippering van nattenatuur als gevolg. Nederlandse natuurgebieden zijn daardoor vaak kleinen liggen meestal te midden van intensieve landbouw met grote mestover-schotten. Bovendien wordt de ruimte tussen deze gebieden doorkruist dooreen fijnmazig netwerk van intensief gebruikte weginfrastructuur.EcologischIn deze context heeft Nederland 162, vaak kleine, Natura 2000-gebiedenaangewezen. In veel van deze gebieden liggen habitats die gevoelig zijnvoor verzurende en/of vermestende invloed van stikstofdepositie. VoorTOETS0110meer dan driekwart van de Nederlandse Natura 2000-gebieden is op ditmoment de stikstofdepositie (veel) hoger dan de KD (kritische depositie-waarde, zie kader `Stikstofdepositie en kritische depositiewaarde') van devoor dat gebied te behouden of te ontwikkelen habitats. Als de depositievan stikstof hoger is dan de KD, kan dit leiden tot ongewenste veranderin-gen in de soortensamenstelling. Zeldzame soorten in voedselarme omstan-digheden worden verdrongen door meer algemene soorten. Samen metandere problemen, waaronder verdroging, heeft dit in de afgelopen decen-nia geleid tot een aanzienlijke afname van de biodiversiteit in de Neder-landse natuurgebieden. Kwaliteitsherstel van natuur vraagt om maatregelengericht op alle relevante milieucondities. Wij beperken ons in dit artikeltot stikstof.JuridischHet Rijk heeft de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) ge?mplementeerd in deNederlandse wetgeving. Is dit streng gebeurd? Het omgekeerde lijkt waar.Uit het Kokkelvisserij-arrest kwam naar voren dat de bepalingen overbestaand gebruik in de Nb-wet meer ruimte boden dan de Europese richt-lijnen toelieten. Per 1 februari 2009 is de Nb-wet hierop aangepast. De VHRbiedt de Nederlandse wetgever weinig ruimte om de regels te versoepelen.De Nb-wet geeft daarbij geen praktisch hanteerbare invulling aan relevantebegrippen als significantie. Deze invulling moet worden ontleend aan eenwetenschappelijke onderbouwing, in welk kader er redelijkerwijs geentwijfel mag bestaan dat er geen schadelijke gevolgen voor de natuurlijkekenmerken zijn. Wetenschappelijk gezien blijft er echter altijd sprake vanOvergang van vochtige heide naar een heideven met beenbreek (Narthecium ossifragum).sTiksTofDEposiTiE En kriTischE DEposiTiEwAArDEStikstofdepositie bestaat in gereduceerde vorm (NH3, ammoniak) en geoxideerde vorm (stikstofoxide, NOx). De stikstofemissie van landbouw bestaat voornamelijk uit ammoniak, terwijl industrie en verkeer voornamelijk stikstofoxidenemitteren. Beide vormen van stikstof kunnen worden omgezet tot de nutri?ntenammonium (NH4) en nitraat (NO3). De extra aanvoer van deze voedingsstoffenis vooral bedreigend voor voedselarme habitattypen. Door de verrijking verruigtde vegetatie en verdwijnen kenmerkende soorten van schrale milieus. Daarnaastkan depositie van stikstof leiden tot een daling van de bodempH. Door verzuring verdwijnen gevoelige soorten en neemt de soortenrijkdom en kwaliteitvan zuurgevoelige habitattypen af.Bij de toetsing van activiteiten die leiden tot stikstofdepositie speelt het begrip`kritische depositiewaarde' (KD) een belangrijke rol. De KD wordt gedefinieerdals `de grens waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteitvan het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van de verzurendeen/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie' (van Dobbenet al., 2008). Dit komt inhoudelijk overeen met de internationaal gangbare definitie: `De kritische depositie is een kwantitatieve schatting van de blootstellingaan ??n of meer verontreinigende stoffen, waar beneden geen significanteschadelijke effecten optreden aan gespecificeerde gevoelige elementen in hetmilieu, volgens de huidige stand van kennis.' De KD is wetenschappelijk breedgeaccepteerd en wordt ook in de jurisprudentie gehanteerd om bijvoorbeeldoverbelaste situaties te duiden.Voor gebiedspecifieke toetsing moet echter ookrekening worden gehouden met andere bepalende factoren.TOETS0110stikstofonzekerheden. Hierdoor zou elke toename in een overlastsituatie als signifi-cant kunnen worden aangemerkt, zeker bij de toetsing van effecten in cu-mulatie met andere activiteiten.De juridische marges worden, voor zover deze er al zijn, door meerderebelanghebbenden geclaimd, die elkaar hiermee in een juridische houd-greep houden. Dit leidt tot vertraging en belemmering van ruimtelijke eneconomische ontwikkelingen.Oplossingen?Inmiddels zijn verschillende inspanningen verricht om de problemen op telossen. Hieronder volgt een overzicht.Aanpassen van de wet- en regelgevingAanpassingen van de Natuurbeschermingswet ten aanzien van de stikstof-depositie zijn opgenomen in de Crisis- en Herstelwet, die op 1 april 2010 inwerking moet gaan treden. Het gaat hierbij om de wettelijke verankeringvan de programmatische aanpak van stikstof, het toestaan van activiteitendie per saldo niet leiden tot een toename van stikstofdepositie en de moge-lijkheid om uniforme rekenmodellen of meetmethoden voor te schijven.De Raad van State heeft in haar advies van 7 september 2009 op het wets-voorstel van de Tweede Kamer voor de Crisis- en Herstelwet echter grotevraagtekens gezet bij de mate waarin bepaalde zaken in lijn zijn met hetEuropees recht. Dit kan leiden tot verdere vertraging in de inwerkingtre-ding van de wet. De vraag is dan ook of hiermee voor de kortere termijn eenwerkbare oplossing wordt geboden.Wegnemen van onzekerhedenDe berekeningen van de effecten van stikstofdepositie op natuur kennendiverse onzekerheden. Dit betreft onder meer de volledigheid en betrouw-baarheid van de brongegevens, emissieberekeningen, depositiemodelbere-keningen en ecologische dosis-effectrelaties. Voor de acceptatie van denoodzaak van maatregelen ? en de verantwoordelijkheid daarvoor ? is hetvan maatschappelijk belang deze onzekerheden te verkleinen. Nader on-derzoek zal echter ook dan een aantal onzekerheden niet wegnemen. Hetinzicht zal door nader onderzoek wel worden vergroot, maar het probleemzal er niet vanzelf door verdwijnen.Wet- en regelgeving landbouwVoor ammoniak uit de landbouw is de volgende wet- en regelgeving vanbelang.? De Wet milieubeheer en de Wet ammoniak en veehouderij regelen devergunningverlening van grote bedrijven en van bedrijven in de directeomgeving van kwetsbare gebieden. Deze vergunningen kunnen inmid-dels niet meer los worden gezien van de noodzakelijke vergunningenin het kader van de Nb-wet.? In het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij is vastgelegdwat de maximale emissie is waaraan de huisvesting van varkens, pluim-vee en melkvee per 1 januari 2010 moet voldoen (er is uitstel verleend aandeze verplichting tot uiterlijk 1 januari 2013). Door het aanpassen vanbestaande stallen of technische maatregelen wordt een bijdrage geleverdaan de reductie van stikstofdepositie. Veehouders moeten in een planv??r 1 april 2010 aangeven hoe en wanneer ze wel gaan voldoen aan deeisen.? De Reconstructiewet leidt tot een ruimtelijke herordening van land-bouwbedrijven naar minder gevoelige gebieden. Dit levert wel eenreductie op van de gebiedseigen belasting rond een beschermd na-tuurgebied, maar het leidt niet tot reductie van de achtergrond-depositie.Gewone dopheide (Erica tetralix) in concurrentie met stikstofminnende grassen.TOETS0110Opstellen beleidsregels voor vergunningverleningDe provincies zijn in veel gevallen het bevoegd gezag voor de verlening vanNb-wetvergunningen, en trekker bij het opstellen van de beheerplannen.De maatregelen voor stikstofdepositie zijn in de beheerplannen in afwach-ting van het landelijke beleid nog niet ingevuld. Een aantal provincies ishet afgelopen jaar wel druk bezig geweest met het opstellen van eigen(interim)beleidsregels voor vergunningverlening (met name ammoniak).In de meeste gevallen staat daarbij het hanteren van een drempelwaardevoor een beperkte toename van de stikstofdepositie centraal. Het feit dat deprovincies afzonderlijk verschillende toetsingsregels hanteren, kan leidentot een verzwakking van de juridische houdbaarheid van deze regels.Sommige provincies hebben ook regels opgesteld voor saldering bij be-drijfsovername, waarbij een deel van de vergunde emissierechten van hetovergenomen bedrijf ingeleverd moet worden. Het hanteren van drempel-waarden voor vergunningverlening draagt niet bij aan de reductie van stik-stof. Saldering zoals hierboven aangegeven geeft hieraan wel invulling enis daarmee juridisch kansrijker.Nationaal Samenwerkingsprogramma LuchtkwaliteitIn het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijnmaatregelen vastgelegd om de luchtkwaliteit te verbeteren in gebiedenwaar de (Europese) normen worden overschreden. Dit programma bestaatuit een pakket van generieke maatregelen door de Rijksoverheid en eenregionale aanpak van de restopgave middels maatregelen op regionaal,provinciaal, gemeentelijk en gebiedsniveau. De maatregelen uit het NSLleiden in samenhang met het Europese beleid tot een geprognosticeerdelandelijke reductie van 21% van de emissie aan NO2 in de periode tussen2010-2020 (NSL, 2009). In het NMP4 is voor de periode 2006-2010 een lande-lijke reductie van de stikstofdepositie van 25% afgesproken en voor de periodetot 2030 een reductie van nog eens 50%. Deze doelen zullen door de uitvoe-ring van het vastgesteld beleid inclusief NSL voor NO2 gemiddeld niet wor-den gehaald. Extra maatregelen zijn nodig. Daarbij concentreren de maat-regelen in het NSL zich op stedelijk gebied en is het mogelijk dat dereductierealisatie in het landelijke gebied hierbij nog achter zal blijven.Programmatische Aanpak StikstofOp dit moment wordt in de lijn van het NSL onder leiding van het Ministerievan LNV een programmatische aanpak voor stikstof (PAS) ontwikkeld. PASbeoogt met een combinatie van generiek en gebiedsgericht beleid de stik-stofdepositie stapsgewijs terug te brengen naar niveaus die duurzaam be-houd van de gewenste habitats mogelijk maken. Deze maatregelen voorstikstofreductie moeten vervolgens deel uitmaken van integrale maatregel-pakketten in de beheerplannen. Op 1 april 2010 zal het raamwerk voor dePAS worden vastgesteld en volgt de uitwerking in de regionale maatregel-pakketten.Generiek of gebiedsgericht?De programmatische aanpak conform PAS moet structuur geven aan eensamenhang tussen generiek beleid, gebiedsgericht beleid en gebiedspeci-fieke beheersmaatregelen. Hoe zouden de inspanningen verdeeld moetenworden tussen deze schaalniveaus om de voor de natuur gewenste stikstof-reductie te kunnen bereiken? Hieronder volgt een korte analyse van deeffectiviteit van maatregelen op lokaal, regionaal en landelijk schaalniveauaan de hand van een paar voorbeelden.LandbouwBij het beschouwen van de relatie tussen effectiviteit van maatregelen voorlandbouw en het schaalniveau waarop deze maatregelen worden toege-past, wordt in de praktijk onderscheid gemaakt tussen de begrippen `ge-biedseigen depositie' en `achtergronddepositie'. Het gaat hierbij om arbi-traire afstandsgrenzen die invulling geven aan het principe dat de bronnendie op korte afstand van een Natura 2000-gebied liggen een relatief groteinvloed hebben op dat gebied. In de praktijk worden grenzen gehanteerdvan 3, 5 of 10 kilometer.Onderzoek in opdracht van de provincie Utrecht (Jaspers et al, 2010; Kros etal, 2010) geeft een indicatie van de relatie tussen effectiviteit van maatrege-len en schaalniveau. Uit dit onderzoek is te concluderen dat een gebiedsge-richte reductie van emissies uit de landbouw alleen zoden aan de dijk zetbij een dusdanige omvang van dat maatregelgebied, dat feitelijk sprake isvan generiek beleid. Ieder landbouwbedrijf binnen de provincie Utrechtligt namelijk binnen een afstand van 10 kilometer van een Nb-wetgebied(zie figuur 1). Zelfs bij een afstand van 10 kilometer rondom Nb-wetgebiedenblijkt met gebiedsgerichte maatregelen gemiddeld maximaal 20% van denoodzakelijke reductie te kunnen worden bereikt.De afstandsbenadering met betrekking tot de gebiedseigen bronnen is, alsgezegd, nogal arbitrair. Het zou meer recht doen aan de reductiebenaderingom een onderscheid te maken tussen `gebiedsrelevante' bronnen en ach-tergrondbronnen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de sterktevan de bron. In het onderzoek voor de provincie Utrecht is voor tweeNatura 2000-gebieden nader gekeken naar het aantal bronnen dat meerFiguur 1.Voorbeeld van de overlap van de 10 kilometerzones rond de Nb-wetgebieden in of op degrens van de provincie Utrecht (naar Kros et al, 2010).TOETS011010stikstofdan 0,5% van de kritische depositiewaarde van het betreffende gebied bij-draagt (zie kader `Onderzoek naar stikstofdepositie in Utrechtse Natura2000-gebieden'). Deze ? arbitraire ? grenswaarde is verdedigbaar vanuit hetprincipe dat onder deze grens de aan deze bron toerekenbare depositie zolaag is dat deze niet meer afzonderlijk meetbaar is en dat de ecologischeeffecten hiermee niet meer herleidbaar zijn tot deze bron.Uit de berekeningen voor de twee onderzochte Utrechtse Natura 2000-ge-bieden kan worden afgeleid dat een gebiedsgerichte aanpak via het sanerenvan gebiedsrelevante bronnen op zich een relevante bijdrage levert aan dereductiedoelstelling, maar dat dit gemiddeld ver ondergeschikt is aan debijdrage van de achtergrondbronnen.VerkeerDe bijdrage van het verkeer op het hoofdwegennet aan de stikstofdepositieis afhankelijk van diverse verkeers- en omgevingsfactoren. Modelresultatenvoor de depositie kunnen hierdoor behoorlijk uiteenlopen. Op hoofdlijnenkan echter wel worden geconcludeerd dat snelwegen op 2 tot enkele tien-tallen kilometers van een Natura 2000-gebied als gebiedsrelevante bronkunnen worden aangemerkt (zie kader `Wegen als bron'). Een snelweg zaldan ook snel meerdere Natura 2000-gebieden tegelijk be?nvloeden, en om-gekeerd zal ??n Natura 2000-gebied snel door meerdere snelwegen tegelijkworden be?nvloed. Ook bij het schoner worden van het wagenpark (emissie-reductie van 20-40%) zullen de effecten van een rijksweg zich voor de meergevoelige habitats nog over grote afstand uitstrekken.Conclusies en aanbevelingenIn Nederland liggen verspreid 162 Natura 2000-gebieden, waaronder velekleine gebieden, verweven met landbouw en infrastructuur. Een groot deelvan deze gebieden (>75%) is overbelast met stikstofdepositie. Ondanksallerlei modelonzekerheden zijn de berekende overschrijdingen veelal zo-danig hoog dat de overbelasting niet kan worden betwijfeld, wat onder-steund wordt door de waargenomen achteruitgang in de kwaliteit van denatuurwaarden.Deze overbelasting vraagt om een structurele vermindering van de hogestikstofdepositie op landelijk schaalniveau. Daarbij passen de volgendeaanbevelingen:? Essentieel is dat betrokken actoren inzien dat niet de natuur, de wetge-ving of de technische onzekerheden het probleem zijn. Alleen een maat-schappelijke herijking van de balans tussen natuur en economie kanvoor de oplossing zorgen. Daarbij moet iedereen zijn eigen verantwoor-delijkheid nemen.? Voor zowel de natuur als voor ruimtelijke ontwikkelingen ligt de sleutelvoor de oplossing dan ook in de daadwerkelijke reductie van de deposi-tie. Deze reductie moet in samenhang tussen de actoren in een program-matische aanpak worden vastgelegd. Nederland ontvangt veel stikstofuit het buitenland, maar is tevens een netto-stikstofexporteur. Dit onder-streept de Europese dimensie van het stikstofprobleem en de noodzaakvan een sterke voortgaande Europese inspanning om stikstofemissiesverdergaand te beperken.? Bij de uitwerking van de programmatische aanpak moet de reductie vande achtergronddepositie door generieke maatregelen centraal staan.onDErzoEk nAAr sTiksTofDEposiTiE inUTrEchTsE nATUrA 2000-gEbiEDEnOnderzoek in opdracht van de provincie Utrecht (Jaspers et al, 2010; Kros et al,2010) wijst uit dat de gemiddelde depositie op Utrechtse Natura 2000gebiedenuiteenloopt van 1.800 tot 3.300 mol/ha/jaar en gemiddeld 1.900 mol/ha/jaarbedraagt. De kritische depositieniveaus voor de habitats in Utrecht vari?ren van700 tot meer dan 2.400 mol/ha/jaar.Voor de meest gevoelige Utrechtse habitatsmoet dus een reductie worden gerealiseerd van 1.100 mol/ha/jaar. Binnen eenstraal van 10 kilometer om een gemiddeld Natura 2000gebied blijkt de bijdragevan de `gebiedseigen' landbouw aan de depositie gemiddeld 640 mol/ha/jaar tezijn (34% van de gemiddelde totale depositie in Utrecht). Wordt alle landbouwbinnen een straal van 10 kilometer rond dat gemiddelde gebied gesaneerd, danzal dat dus leiden tot iets meer dan de helft van de gemiddeld gewenste reductie.Als we uitgaan van een meer realistische reductie van 25% door een combinatie van bedrijfsmaatregelen in de landbouw, dan is deze bijdrage gemiddeldniet meer dan 13% van de gemiddelde reductiedoelstelling.Een van de twee onderzochte concrete voorbeelden is het Natura 2000gebiedBotshol.Van alle landbouwbedrijven binnen een straal van 5 kilometer rond ditgebied is slechts 12% aan te merken als een `gebiedsrelevante' bron. Deze bedrijven leveren in cumulatie een bijdrage van maximaal 200 mol/ha/jaar. Voormeest gevoelige habitat in Botshol is de noodzakelijke reductie 1.200 mol/ha/jaar. Het saneren van alle gebiedsrelevante bedrijven rond Botshol levert eenreductie op van maximaal 200 mol/ha/jaar, circa 17% van de reductieopgave.Als we uitgaan van een meer realistische reductie van 25% door de betreffendelandbouwbedrijven, wordt slecht een reductie van maximaal 4% gehaald.Het tweede onderzochte voorbeeld is het gebied KollandOverlangbroek. Voordit gebied kan bij 25% reductie van de gebiedsrelevante bronnen maximaal38% van de reductiedoelstelling worden bereikt. Het aantal relevante bedrijvenis hier echter relatief hoog en dit geldt ook maar voor een beperkt deel van hetgebied.wEgEn Als bronBij een weg met circa 100.000 voertuigen per etmaal loopt de depositie op 10meter van de weg uiteen van circa 1.000 tot 1.700 mol/ha/jaar. Op 500 meteris dit gemiddeld nog circa 65 mol/ha/jaar, op 3.000 meter gemiddeld circa 1015 mol/ha/jaar.De KD van stikstofgevoelige habitats in Nederland loopt uiteen van 400 totcirca 2.000 mol/ha/jaar. Passen we de hiervoor voor landbouw gehanteerdedefinitie van gebiedsrelevante bron (0,5% KD) toe op de snelweg, dan volgthieruit dat snelwegen op 2 tot enkele tientallen kilometers van een Natura2000gebied als gebiedsrelevante bron kunnen worden aangemerkt.TOETS011011Deze maatregelen worden aangevuld met locatiegerichte maat-regelen in samenhang met de aanpak van andere relevante pro-blemen zoals de aanpak van verdroging van natte natuurterrei-nen. Door economische ontwikkelingen in te bedden in deprogrammatische aanpak kan ruimte voor groei mogelijk wor-den.? Bij het uitwerken van de programmatische aanpak moet de sa-menhang niet uit het oog worden verloren. Door de sterke ruim-telijke interacties van maatregelen op grote afstanden vraagt deinvulling om een blijvende co?rdinatie op landelijk en zelfs Eu-ropees schaalniveau.Het uitwerken van de programmatische aanpak zal zeker enigetijd in beslag nemen, omdat er afspraken zullen moeten wordengemaakt over de ingrijpende reductiedoelstellingen per sector. Ditbetekent dat ruimtelijke ontwikkelingen op de korte termijn nogniet kunnen worden ingebed in de programmatische reductie. Opde korte termijn biedt saldering op lokaal schaalniveau mogelijkeen oplossing, binnen de sector of tussen de sectoren onderling,waarbij er sprake is van een netto reductie. Deze salderingsmoge-lijkheden moeten dan wel procedureel geregeld worden, bijvoor-beeld in een Algemene Maatregel van Bestuur. liTErATUUr? Dobben, H.F. en A. van Hinsberg, 2008. Overzicht van kritische depositiewaardenvoor stikstof toegepast op habitattypen en Natura 2000gebieden. Alterrarapport 1645.? Jaspers, C.J. en L. de Senerpont Domis, 2010. Stikstofdepositie en natuur in deprovincie Utrecht. Inventarisatie en analyse t.b.v. methodiekontwikkeling. Grontmij Nederland B.V. en PRA Odournet.? Jaspers, C.J., de Senerpont Domis, L. en A. Snik, 2010. Stikstofdepositie en Nbwetgebieden in de provincie Utrecht. Onderzoek naar de huidige stikstofbelasting van alle Nbwetgebieden en een ecologische knelpuntanalyse voor drie geselecteerde gebieden in de provincie Utrecht. Grontmij Nederland B.V. en PRAOdournet.? Kros, J., van Dobben, H., Klimkowska, H.F., Gies A. en J.C.Voogd, 2010. Stikstofdepositie in en rondom de Natura 2000gebieden en beschermde natuurmonumenten in de provincie Utrecht.Wageningen,Alterra,Alterrarapport 2003.? VROM, 2009, Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).Kabinetsbesluit.Met pijpestrootje (Molinea caerulea) vergraste vochtige heide.Veenpluis (Eriophorum angustifolium), eenkarakteristieke soort van voor stikstofvermestinggevoelige vochtige zure heidevegetaties.
Reacties