Nederland kent 87 Natura 2000-gebieden met instandhoudingsdoelstellingen voor vogels. Veel vogelsoorten waarvan het leefgebied in deze Natura 2000-gebieden is beschermd, benutten bovendien de wijdere omgeving, waarmee de bescherming zich tot buiten Natura 2000-gebieden kan uitstrekken. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen hebben daardoor al snel te maken met de Natuurbeschermingswet, het beschermingsregime van Natura 2000-gebieden. Bij de toetsing aan de vogeldoelen van een Natura 2000-gebied slaat de verwarring soms toe. Zo zijn er doelen voor broedvogels en niet-broedvogels, en bij die laatste groep ook weer voor foeragerende vogels en slaapplaatsen. Deze doelen zijn vaak uitgedrukt in ingewikkeld ogende eenheden zoals seizoensgemiddelden of seizoensmaxima. Weerbarstige materie of een kwestie van wennen?
TOETS0111Nederlandkent87Natura2000-gebiedenmetinstandhoudingsdoelstellingenvoorvogels.VeelvogelsoortenwaarvanhetleefgebiedindezeNatura2000-gebiedenisbeschermd,benuttenboven-diendewijdereomgeving,waarmeedebeschermingzichtotbuitenNatura2000-gebiedenkanuitstrekken.InitiatiefnemersvanruimtelijkeontwikkelingenhebbendaardooralsneltemakenmetdeNatuurbeschermingswet,hetbeschermingsregimevanNatura2000-gebieden.BijdetoetsingaandevogeldoelenvaneenNatura2000-gebiedslaatdeverwarringsomstoe.Zozijnerdoelenvoorbroed-vogelsenniet-broedvogels,enbijdielaatstegroepookweervoorfoeragerendevogelsenslaapplaatsen.Dezedoelenzijnvaakuitgedruktiningewikkeldogendeeenhedenzoalsseizoensgemiddeldenofseizoensmaxima.Weerbarstigematerieofeenkwestievanwennen?MarcvanRoomen,PetraVerburgenRobVogelvogeldoelenBROEDVOgElSENNIET-BROEDVOgElSINNaTuRa2000TOETSINgaaNVOgElDOElENFoto:EricvandEraaTOETS0111DE AUTEUrsMarc van Roomen (024-7410443, marc.vanroomen@sovon.nl), PetraVerburg (024-7410448, petra.verburg@sovon.nl) en Rob Vogel (024-7410435,rob.vogel@sovon.nl) zijn werkzaam bij SOVON Vogelonderzoek Neder-land. De auteurs bedanken Ruurd Noordhuis en Eduard Osieck voorhun commentaar op een eerdere versie van dit artikel.Delta's herbergen overal ter wereld grote vogelconcentraties.Dat is in Nederland bij uitstek het geval met vier grote rivierendie uitmonden in zee. Het grote internationale belang vanNederland voor vogels heeft zich vertaald in de aanwijzingvan 78 Vogelrichtlijngebieden met een oppervlakte van1,1 miljoen hectare. Sinds oktober 2005 wordt de bescherming van Vogel-en Habitatrichtlijngebieden in Nederland geregeld in de Natuurbeschermings-wet 1998. In deze wet is opgenomen dat zonder vergunning geen plannen,projecten en handelingen mogen worden uitgevoerd die de natuurlijkekenmerken van een Natura 2000-gebied kunnen aantasten (Art. 19d, lid 1NBW 1998). Wanneer die kans bestaat, moet een passende beoordelingworden opgesteld (Art. 19f, lid 1 NBW 1998).In de praktijk wordt bij plannen en projecten om allerlei redenen gewor-steld met de toetsing aan vogeldoelen. Zelfs de `Leidraad bepaling signi-ficantie' van het Natura 2000-steunpunt noemt de materie ingewikkeld. Dedoelen zijn in de regel, maar niet altijd, kwantitatief geformuleerd en uit-gedrukt in abstracte eenheden zoals seizoensgemiddelden en seizoensmaxima.In dit artikel willen we een aantal achtergronden rond de vogeldoelen uit-leggen, in de hoop daarmee het gevoel van complexiteit te verminderen.SelectieprocesDe Europese Gemeenschap heeft in 1979 de Vogelrichtlijn vastgesteld. Dezerichtlijn verplicht lidstaten `speciale beschermingszones' aan te wijzenvoor bedreigde vogelsoorten en trekvogels. In Nederland zijn in het verledenverschillende lijsten van `belangrijke vogelgebieden' gepubliceerd. De selectie-criteria werden, naast de Vogelrichtlijn, ontleend aan de Wetlands-Conven-tie (zie onder meer Van den Tempel & Osieck 1994). Rond de eeuwwisselingheeft het ministerie van LNV vaart gemaakt met de selectie en aanwijzingvan gebieden. Daartoe is SOVON verzocht uit de gebiedenselectie van Vanden Tempel & Osieck 1994 up-to-date vogelaantallen (periode 1993-1997) tepubliceren, inclusief mogelijke andere belangrijke gebieden (Van Roomenet al. 2000). Op basis daarvan heeft LNV gebieden geselecteerd voor soortenvan Annex 1 van de Vogelrichtlijn (Vrl, artikel 4, lid 1) en voor geregeldvoorkomende trekvogels met nadruk op wetlands (Vrl artikel 4, lid 2). HetFiguur 1. natura 2000-gebieden met instandhoudingsdoelstellingen voor vogels, gespecificeerd naarbroedvogels en niet-broedvogels. de grootte van de cirkel is indicatief voor het aantal betrokkensoorten.Kolganzen bij de uiterwaarden van de iJssel, nabij Wapenveld.TOETS0111vogeldoelenging daarbij om (a) de vijf belangrijkste gebieden in Nederland en (b) gebiedenwaar de soort geregeld in internationaal belangrijke aantallen voorkomt.Na de selectie van de gebieden is de selectie van vogelsoorten waarvoor eengebied uiteindelijk als speciale beschermingszone werd aangewezen, com-pleet gemaakt met toevoeging van de `begrenzingsoorten': soorten vanAnnex 1, trekkende watervogelsoorten en enkele broedvogelsoorten van deRode Lijst die ook in belangrijke aantallen in de selecterende gebiedenvoorkwamen en waarop de begrenzing van de gebieden werd afgestemd(Ministerie van LNV 2000).Naast de 78 Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelricht-lijn, zijn er negen Natura 2000-gebieden die in het kader van de Habitat-richtlijn worden aangewezen, maar waarvoor het aanwijzingsbesluit ook`complementaire doelen' voor vogels bevat. Dit ondersteunt de beleidsdoel-stelling om een aantal bedreigde broedvogelsoorten in een landelijk gun-stige staat van instandhouding te brengen. Daarmee zijn er in 87 van de 162Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelen voor vogels vastgesteld. Inde toekomst komen daar nog enkele mariene gebieden op het NederlandsContinentaal Plat bij.De uiteindelijke aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden gevenaan van welke soorten ? als broedvogel en/of als niet-broedvogel ? doelenvoor behoud of ontwikkeling van leefgebied zijn opgesteld (figuur 1).De aanwijzing van Habitatrichtlijngebieden wordt gecombineerd met eenFicTiEvE cAsUsHoe werkt toetsing aan vogeldoelen in de praktijk? De volgende fictieve casusgeeft hiervan een illustratie. Een initiatiefnemer wil in een gebied langs deWaal, binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied, een jachthaven aan-leggen op een bestaande plas in de uiterwaarden met daarnaast een complexmet restaurant. Binnendijks, buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied,komt een uitgebreid park met camping en vakantiewoningen.Dit Natura 2000-gebied is aangewezen voor het grote aantal overwinterendekolganzen die daar foerageren en slapen. De instandhoudingsdoelstelling in hetaanwijzingsbesluit is "behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied vooreen populatie met een seizoensgemiddelde van 9.000 vogels". In de toelichtingop het doel staat dat het gebied een functie heeft als foerageergebied en alsslaapplaats. Als aantalindicatie voor de slaapplaatsfunctie voor de kolgans is15.000 vogels (seizoensmaximum) aangegeven. Bij de toetsing moet naar degevolgen voor zowel de foerageerfunctie als de slaapplaatsfunctie wordengekeken. De gevolgen van het voorgenomen plan net buiten het Natura 2000-gebied moeten ook worden getoetst (externe werking), omdat ook de verande-ringen in het buiten het gebied gelegen voedselgebied de aantallen vogels opde slaapplaats in het gebied kunnen be?nvloeden.FoerageerfunctieOmdat door het plan potentieel foerageergebied verdwijnt binnen de Natura2000-begrenzing (aanleg complex met restaurant) moet aan de foerageer-functie worden getoetst. In het doel is voor de foerageerfunctie van het gebiedeen aantal als seizoensgemiddelde geformuleerd.Voor het toetsen van eventu-ele effecten van het plan op deze functie van het gebied, moet eerst het actueleseizoensgemiddelde bekend zijn. Hiervoor zijn recente gegevens van het gebiednoodzakelijk. Meestal wordt hiervoor het seizoensgemiddelde van de laatstevijf seizoenen gebruikt. Daarna moet ingeschat worden hoeveel kolganzennormaal in het plangebied foerageren, waar detailgegevens van de foerageer-verspreiding voor nodig zijn. Dit kan door al beschikbare detailgegevens te ge-bruiken, specifieke tellingen uit te voeren of met geaccepteerde rekenregelsvoor foerageerdichtheden te werken. Het foerageeraantal in het plangebiedmoet ook als seizoensgemiddelde worden uitgedrukt.SlaapplaatsfunctieHet voornemen moet tevens getoetst worden aan de slaapplaatsfunctie van hetNatura 2000-gebied omdat de betreffende uiterwaardenplas een (potenti?le)slaapplaats is voor kolganzen, en de aanleg van de jachthaven een negatiefeffect kan hebben. Tevens moet worden getoetst of het verdwijnen van bin-nendijks foerageergebied (buiten de Natura 2000-begrenzing) geen negatiefeffect heeft op de slaapplaatsfunctie. De binnen het Natura 2000-gebiedslapende kolganzen komen zowel van binnen als buiten het gebied. Het aantalwaaraan getoetst moet worden is uitgedrukt als seizoensmaximum. Ook hier-voor geldt dat eerst het actuele seizoensmaximum van de slaapplaatsfunctie inhet hele Natura 2000-gebied bekend moet zijn en daarnaast het aandeel vanhet plangebied daarin. Bij de toetsing van effecten van aanleg en gebruik vande jachthaven moet een inschatting gemaakt worden van de mogelijke gevol-gen. Voor de toetsing van het effect van het verdwijnen van foerageergebiedbinnendijks, door de bouw van de vakantiehuizen (externe werking), moetworden berekend hoeveel kolganzen minder van de slaapplaatsen in hetNatura 2000-gebied gebruik zullen maken. Het gaat daarbij om het maximaleaantal (seizoensmaximum). Het effect op de betreffende slaapplaats moet inperspectief van de gehele slaapplaatsfunctie van het Natura 2000-gebied wor-den bekeken.Significante effecten?Wanneer het seizoensmaximum voor de slaapplaatsfunctie van de uiter-waardplas door de afname ten gevolge van de ingreep lager wordt inge-schat dan het doel, dan zijn significante effecten vanwege verminderdedraagkracht niet uit te sluiten. Hetzelfde geldt voor het seizoensgemiddeldevoor de foerageerfunctie door afname van foerageergebied binnen hetNatura 2000-gebied. Wanneer dit rekensommetje (ruim) boven de instand-houdingsdoelstelling uitkomt, wordt er niet gesproken over significante ef-fecten.Als de berekening op of net boven het instandhoudingsdoel uitkomt,moet rekening worden gehouden met de natuurlijke fluctuatie alvorens tebepalen of de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied wordenaangetast.TOETS0111Foto:EricvandEraagewijzigde aanwijzing van Vogelrichtlijngebieden. De nieuwe aanwijzinggeschiedt als Natura 2000-gebied. De begrippen Vogelrichtlijngebied enHabitatrichtlijngebied verdwijnen daarmee naar de achtergrond.Kwantificering doelenVoor de nieuwe aanwijzing van Natura 2000-gebieden heeft het ministerievan LNV de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels kwantitatief uitge-werkt. Dat is bedoeld om duidelijkheid te scheppen voor beheer, handvat-ten te geven voor effectbeoordeling, en om betere sturing op de landelijkestaat van instandhouding mogelijk te maken (Ministerie van LNV 2006). Dedoelen worden in de praktijk verschillend gebruikt: voor actieve bescher-ming zoals beheermaatregelen in de beheerplannen, en voor passievebescherming zoals toetsing van plannen en projecten aan de Natuur-beschermingswet. Bij de actieve bescherming fungeert het doel als richt-punt om via beheersmaatregelen uiteindelijk de beoogde kwaliteit enomvang te bereiken. Bij de passieve bescherming fungeert het doel alsondergrens waaraan de effecten van plannen en projecten wordenbeoordeeld.De eerste stap naar het formuleren van de doelen was het defini?ren vande functie van het leefgebied voor de betreffende soorten. De tweede stapwas het vinden van een maat voor de vogelaantallen in relatie tot de draag-kracht van het leefgebied. De derde stap was om voor de toetsing en effect-beoordeling een methode te ontwikkelen om vogelaantallen per gebied temonitoren. Voor de kwantificering van de doelen is een basisrapportgemaakt met een overzicht van het onderscheid in broedvogels en niet-broedvogels en in foerageer- en slaapfunctie, en de bijbehorende aantallenin de vorm van broedparen, seizoensgemiddelden, seizoensmaxima enlangjarige trendinformatie (SOVON & CBS 2005).Functies leefgebiedBij de functies is enerzijds de reproductiefase (broedvogels) van belang,waarbij het gaat om het grootbrengen van voldoende jongen om de populatieop peil te houden, en anderzijds de fase buiten het broedseizoen, waarbijhet erom gaat de ruiperiode (nazomer), trektijd en winter goed door te ko-men. Daarbij gaat het steeds om omvang en kwaliteit van het leefgebied,ofwel draagkracht, waarbij kan worden gedacht aan factoren die rust,ruimtegebruik en voedselbeschikbaarheid be?nvloeden, en aan de ruimte-lijke samenhang van deze functies. Bij de aanwijzing van Vogelrichtlijnge-bieden zijn broedvogels en niet-broedvogels onderscheiden, ook binnendezelfde soort, omdat het vaak verschillende populaties betreft: `onze'broedvogels en daarnaast doortrekkers en overwinteraars van elders. Ditonderscheid is relevant omdat vogels in de broedtijd andere eisen stellenaan leefgebied dan daarbuiten.Bij de niet-broedvogels wordt een tweede onderscheid in functie gemaakt:vogels die permanent in het Natura 2000-gebied verblijven (foerageren enslapen), en vogels die het Natura 2000-gebied alleen groepsgewijs als slaap-plaats (nacht- of dagrustplaats, hoogwatervluchtplaats) gebruiken en ookbuiten het Natura 2000-gebied foerageren. Voor de doelen bij niet-broed-vogels zijn dan ook geregeld twee waarden opgenomen voor dezelfde soort:??n voor de foerageerfunctie, ??n voor de slaapplaatsfunctie. Soms is deslaapplaatsfunctie alleen kwalitatief aangegeven omdat onvoldoendebekend was hoeveel vogels de slaapplaatsen in het Natura 2000-gebiedbenutten.Gebruikte eenhedenBij de doelen staat de omvang en kwaliteit van het leefgebied voor de `doel-soorten' centraal. Dit wordt indirect gekwantificeerd door aan te gevenKuifeendenTOETS011110vogeldoelenhoeveel vogels een bepaald leefgebied moeten kunnen gebruiken. Bij broed-vogels wordt de na te streven draagkracht van een gebied uitgedrukt alshet aantal broedparen. Bij niet-broedvogels wordt dit uitgedrukt door`seizoensgemiddelden' (gemiddeld aantal over twaalf maanden van juli toten met juni, met medeneming van de maanden waarin de soort afwezig is)of `seizoensmaxima' (hoogste aantal in twaalf maanden van juli tot en metjuni) (figuur 2). Er wordt van seizoen gesproken ? en niet van (kalender)jaar? omdat het om aanwezigheid in de periode van juli tot en met juni gaat,waarin opeenvolgend vleugelrui, najaarstrek, overwintering, voorjaarstreken soms overzomering plaatsvindt. Het seizoensgemiddelde had bij dekwantificering van de doelen de voorkeur, omdat dit een betrouwbaardereafspiegeling geeft van het gebruik van een gebied gedurende de verschil-lende fases van het niet-broedvogelseizoen. Omdat niet in alle gevallenmaandelijkse telresultaten beschikbaar waren, zijn doelen (vooral vanslaapplaatsen) als seizoensmaximum uitgedrukt.Het begrip seizoensgemiddelde is wennen. Bij effectbeoordelingen wordtdit vaak verward met het aantal individuen van een soort in het seizoen(herfst, winter) waarin de hoogste aantallen aanwezig zijn, zonder medenemingvan de maanden met lage aantallen of wanneer de soort afwezig is. Deaantallen in het seizoen dat voor de soort het belangrijkst is, lijken doordeze foutieve vergelijking veel hoger dan het doel. Er kan dan onterechteen hoop speelruimte worden ingeboekt.StandaardisatieOmdat de vogeldoelen worden gebruikt voor toetsing en evaluatie moet deberekening van de aantallen in de toekomst gestandaardiseerd kunnenworden herhaald. Het is daarbij van belang dat de `spelregels' bij de bereke-ning van de aantallen die tot de doelen hebben geleid, ook in de toekomstkunnen worden gehanteerd. Wat waren die spelregels? Ten eerste is de aan-gehouden begrenzing van het telgebied van belang. Hierbij is de begren-zing van het Natura 2000-gebied leidend geweest. In een aantal gevallenwas deze begrenzing niet precies aan te houden omdat telgebieden hierniet altijd mee samenvielen. De vastgestelde aantallen kunnen dus niet losworden gezien van de aangehouden begrenzing bij die berekening. De aan-gehouden begrenzing is terug te vinden op www.sovon.nl/natura2000.Eenanderbelangrijkpuntvanstandaardisatieisdetelmethodeentelfrequentie.Hiervoor zijn de methoden gebruikt van de landelijke monitoring vanbroedvogels en watervogels voor het Netwerk Ecologische Monitoring. Demethoden en verzamelde data staan in de handleidingen en de jaarverslagenvan deze meetnetten (Van Dijk et al. 2010, Hustings et al. 2009). Dat bete-kent voor niet-broedvogels dat bepaalde gebieden met een vliegtuig of bootworden geteld, wat voor een goede vergelijking in de toekomst ook weer opBEschikBArE vogElinFormATiE? Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: www.netwerkecolo-gischemonitoring.nl. Behalve over vogels is hier ook informatie beschikbaarover andere flora- en faunagroepen.? Trends en aantallen van vogels per Natura 2000-gebied: www.sovon.nl/natura2000. Op deze site (onder `Soorten en Gebieden') kunnen voor alleNatura 2000-gebieden met vogeldoelen tabellen en grafieken worden opge-roepen over actuele aantallen en trends voor zover als beschikbaar. De aan-tallen kunnen ook worden gedownload.? Veel informatie over trends van flora- en faunasoorten biedt www.com-pendiumvoordeleefomgeving.nl.? Informatie over instandhoudingsdoelstellingen: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000? Detailgegevens over vogels (en andere flora- en faunagroepen) zijn tegenkosten op te vragen bij het Natuurloket (www.natuurloket.nl) van deGegevensautoriteit Natuur.Foto:EricvandEraaKuifeendenTOETS011111dezelfde manier zou moeten. Ook bij broedvogels gaat het om precies om-schreven werkwijzen voor het vaststellen van het aantal broedpaar/ter-ritoria in een bepaald gebied.Bij standaardisatie is verder van belang dat bij de niet-broedvogels een bij-schattingsmethode is gebruikt om niet getelde telgebieden in een bepaaldemaand in een bepaald jaar (uitgevallen tellingen door verschillende om-Figuur 2. Seizoenspatroon van voorkomen van kuifeenden in het Markermeer alsmede het daaroverberekende seizoensgemiddelde. Het seizoensmaximum (maand met de meeste getelde vogels) ligtaanmerkelijk hoger. Soms wordt het verschil tussen deze twee waarden onterecht als `speelruimte'bij toetsing gezien ("Er moeten 20.000 kuifeenden zitten maar we hebben er bijna drie keer zo veel").Figuur 3.trendontwikkeling van de kuifeend in het Markermeer. de lichtblauwe waarden (seizoenen1999/2000 tot en met 2003/04) zijn gebruikt ter bepaling van het doel. deze waarden zijn seizoens-gemiddelden zoals berekend uit het seizoensvoorkomen (zie inzet en figuur 2). in de figuur zijn ookde actuele aantallen van de voortgaande monitoring aangegeven.standigheden) toch van een aantal te voorzien. Als niet gecorrigeerd wordtvoor deze ontbrekende tellingen, weerspiegelen de resultaten mede deomvang van de telinspanning en minder echte gebiedstotalen en verschil-len in vogelaantallen. De bijschattingsmethode is ontwikkeld door SOVONen CBS (Soldaat et al. 2004). Om het vasthouden en hanteren van deze stan-daardisatie te vergemakkelijken worden op onze website aantallen voorrecente jaren gepubliceerd, die wat de methode betreft hetzelfde zijn alsde aantallen die gebruikt zijn voor de vogeldoelen. De basisgegevens voordeze website zijn eveneens gebaseerd op de landelijke vogelmeetnetten vanhet Netwerk Ecologische Monitoring.Verbeter- of behoudsopgaveDe vogeldoelen zijn uiteindelijk vastgesteld op landelijk niveau en opgebiedsniveau (Ministerie van LNV 2006). Bij de vertaling van de informatiein SOVON & CBS (2005) naar vogeldoelen is van belang of er een keuze isgemaakt voor een verbeter- dan wel behoudsopgave.Vooral kwetsbare broedvogels zijn in recente jaren afgenomen. Daarom isvoor het bepalen van de draagkracht (zowel landelijk als per gebied) terug-gegrepen op de aantallen paren in een meer stabiele periode in het ver-leden toen er nog wel sprake was van een gunstige staat van instandhou-ding. Dit in combinatie met kennis over de omkeerbaarheid van devermoedelijke oorzaken van de afname. In die gevallen is vaak sprake vanverbeteropgaven.Bij niet-broedvogels is de landelijke staat van instandhouding leidend geweestvoor een keuze voor verbetering of behoud op gebiedsniveau. Daarbij is een ver-beterdoel geformuleerd indien de oorzaak van achteruitgang binnen NederlandTOETS011112vogeldoelenrEFErEnTiEs? Van Dijk A.J., Boele A., Hustings F., Koffijberg K. & Plate C.L. 2010. Broedvo-gels in Nederland in 2008.SOVON-monitoringrapport 2010/01.SOVONVogel-onderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.? Hustings F., Koffijberg K., van Winden E., van Roomen M., SOVON Ganzen- enZwanenwerkgroep&SoldaatL.2009.WatervogelsinNederland in 2007/2008.SOVON-monitoringrapport 2009/02, Waterdienst-rapport 2009.020. SOVONVogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.? Ministerie van LNV. 2000. Nota van antwoordVogelrichtlijn, deel 1Algemeen.Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag.? Ministerie van LNV. 2006. Natura 2000 doelendocument. Ministerie vanLandbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag.? Van Roomen M.W.J., Boele A., van der Weide M.J.T.Van Winden E.A.J. & Zoe-tebier. D. 2000. Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-1997. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON, Beek-Ubbergen.? Soldaat L., van Winden E., van Turnhout C., Berrevoets C., van Roomen M.& van Strien A. 2004. De berekening van indexen en trends bij het watervo-gelmeetnet. SOVON-onderzoeksrapport 2004/02. Centraal Bureau voor deStatistiek,Voorburg/Heerlen.? SOVON & CBS. 2005.Trends van vogels in het Nederlandse Natura 2000 net-werk. Informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.? Steunpunt Natura 2000. 2010. Leidraad bepaling significantie: nadere uitlegvan het begrip `significante gevolgen' uit de Natuurbeschermingswet. Steun-punt Natura 2000, Programmadirectie Natura 2000, Ede.? Van den Tempel R. & Osieck E.R. 1994. Belangrijke Vogelgebieden in Neder-land.Wetlands en andere gebieden van internationale of Europese betekenisvoor vogels. Technisch Rapport Vogelbescherming Nederland 13. Vogel-bescherming Nederland, Zeist.moet worden gezocht en niet is te wijten aan negatieve invloeden elders in hetverspreidingsgebied. Als de landelijke staat van instandhouding gunstig is, zijnop gebiedsniveau behoudsopgaven geformuleerd. Ook als afname in eenafzonderlijk gebied niet heeft geleid tot of bijgedragen aan een landelijkmatige of ongunstige staat van instandhouding, is in de regel eenbehoudsopgave geformuleerd in dat gebied en wordt het meerjarig seizoens-gemiddelde van 1999-2003 aangehouden (figuur 3).Discussie en conclusiesDe beoordeling van effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor vo-gels in een Natura 2000-gebied wordt als complex ervaren. Dat komt dooronbekendheid met de achtergronden van de doelen en de daarbij gebruik-te rekenwijzen, maar ook doordat het inschatten van effecten vaak daad-werkelijk ingewikkeld is. Vooral de begrippen seizoensgemiddelde, sei-zoensmaximaenslaapplaatsenzoalsgebruiktbijdoelenvoorniet-broedvogelszijn in dit artikel aan de orde geweest. De terminologie is wennen, maar zalmeer ingeburgerd raken. In de praktijk leiden de doelen voor broedvogelstot minder hoofdbrekers. Dit heeft ermee te maken dat bij broedvogels perjaar ??n getal volstaat (aantal paren) terwijl bij niet-broedvogels gegevensuit het hele seizoen van juli tot en met juni een rol spelen. Bij niet-broed-vogels is de wisselwerking tussen de slaapplaatsfunctie (uitgedrukt alsseizoensmaximum) en de foerageerfunctie (uitgedrukt als seizoensgemid-delde) lastig, zeker bij de toetsing van externe werking.Van belang is dat berekeningswijzen, zoals gebruikt bij de totstandkomingvan de doelen en de toetsing, gelijk worden gehouden. De actuele aantal-len voor Natura 2000-gebieden zijn steeds beter beschikbaar. In beginsel ishet punt van seizoensmaxima bij de slaapplaatsen oplosbaar omdat debetekenis van slaapplaatsen, bij voldoende veldgegevens, ook in seizoens-gemiddelden kan worden uitgedrukt. Vanwege de vermelding vanseizoensmaxima in de aanwijzingsbesluiten zullen deze maxima voorlopignog van belang blijven. Bij de toetsing aan de instandhoudingsdoelstellin-gen voor vogels spelen vergelijkingen met de actuele aantallen een groterol. Het net wel of niet boven het doel uitkomen kan een groot verschiluitmaken. Gezien de natuurlijke fluctuaties in aantallen en de meetfoutendie bij de vaststelling van vogelaantallen een rol spelen, moet altijd meteen meerjarig gemiddelde worden gewerkt (zie ook Steunpunt Natura2000).Foto:EricvandEraa
Reacties