In deze bijdrage wordt ingegaan op jurisprudentie waaruit volgt dat ingeval van een grensoverschrijdend MER-plichtig project twee MER’ren kunnen worden opgesteld. Ook wordt aandacht besteed aan hetambtshalve aanvullen van rechtsgronden ingeval van MER-beroepsgronden.
TOETS021619Twee MER'ren bij een grens-overschrijdende activiteitDe vraag is hoe om moet worden gegaan met de ef-fectuering van de MER-plicht ingeval van een MER-plichtige grensoverschrijdende activiteit. Voor dezevraag ziet de Afdeling zich gesteld in de beroepszaaktegen het `Inpassingsplan DW360 Doetinchem-Voorst'. Dit rijksinpassingsplan voorziet in de aanlegvan een 380 kV-hoogspanningsverbinding tussenDoetinchem en Duitsland. De hoogspanningsverbin-ding wordt vervolgd op Duits grondgebied. Appellan-ten en de ministers zijn allebei van mening dat degrensoverschrijdende hoogspanningsverbinding als??n activiteit in de zin van de MER-richtlijn moet wor-den beschouwd.De appellanten menen anders dan de ministers dathiervoor ??n MER moest worden opgesteld. Appel-lanten wijzen op artikel 2 lid 6 Besluit MER en de MER-richtlijn.De Afdeling geeft appellanten geen gelijk. Artikel 2 lid6 Besluit MER bepaalt dat voor de vaststelling of eenactiviteit valt binnen categorie?n van gevallen in de on-derdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER detotale activiteit wordt beschouwd, inclusief de eventu-eel grensoverschrijdende onderdelen. De Afdeling oor-deelt dat dit artikel alleen ziet op de vraag in hoeverreeen MER-plicht aanwezig is en niet op de vraag of dieMER-plicht moet worden uitgevoerd door het opstel-len van ??n of meer MER'ren. De Afdeling meent datoverigens in het nationale recht geen aanknopings-punten te vinden zijn dat ??n grensoverschrijdend MERis vereist. Ook de MER-richtlijn verplicht daar niet toe.De Afdeling wijst op het arrest HvJ EU 10 december2009, C-205/08, ECLI:EU:C:2009:767. Uit dit arrestleidt de Afdeling af dat bij het bepalen van de MER-(beoordelings)plicht wel naar het totale grensover-schrijdende project moet worden gekeken, maar dateen lidstaat zich bij het effecturen van een MER-plichtmag beperken tot het projectgedeelte binnen zijngrondgebied. Wel meent de Afdeling dat het MER eenbeschrijving van de cumulatieve effecten van de gehelegrensoverschrijdende activiteit moet bevatten.De Afdeling gaat naar aanleiding van een beroeps-grond van appellanten (die wijzen op AbRvS 6 mei2015, ECLI:NL:RVS:2015:1470 en AbRvS 25 april2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3931) nog in op de vraagof ??n integraal MER moet worden gemaakt als hetgaat om een activiteit op het grondgebied van meerdan ??n Nederlandse gemeente. De Afdeling stelt datin geen van beide uitspraken met zoveel woorden isgezegd dat nooit aan de MER-plicht kan worden vol-daan door het opstellen van afzonderlijke MER'ren.Wij menen evenwel dat de uitspraak van 25 april2012 (over een windturbinepark in de gemeenten Nij-megen en Overbetuwe) toch zo moet worden gelezendat ingeval van een gemeentegrensoverschrijdendebesluit-MER-plichtige activiteit ??n MER moet wordengemaakt. Ook uit andere bestendige jurisprudentiekan dit uitgangspunt worden afgeleid. Wel mag onsinziens worden gedifferentieerd in detailniveau watbetreft de in het MER te beschrijven informatie overde verschillende projectonderdelen.Ambtshalve aanvullen vanrechtsgronden bijMER-beroepsgrondenOp grond van artikel 8:69 lid 2 Algemene wet be-stuursrecht vult de bestuursrechter ambtshalve derechtsgronden aan. Dat houdt in dat de bestuursrech-ter ??n of meer rechtsnormen ten grondslag legt aanzijn beslissing die niet door een appellant is/zijn aange-voerd. De Afdeling gaat ingeval van MER-beroeps-gronden niet zo snel over tot het ambtshalve aanvul-len van rechtsgronden. Zie bijvoorbeeld ABRvS 5augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2457, ABRvS 5maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:780 en ABRvS 19 fe-bruari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:517. Uit de jurispru-dentie blijkt bijvoorbeeld dat als een appellant in alge-mene zin een beroep op de MER-richtlijn doet, deAfdeling niet uit zichzelf toetst of een richtlijnbepalingcorrect is omgezet in het nationale recht. Een appel-lant moet zelf gemotiveerd uiteenzetten waarom diebepaling niet correct is omgezet. Alleen als dat suc-cesvol wordt gedaan en de bepaling zich leent voorrechtstreekse toepassing door de bestuursrechter, zalde Afdeling het besluit aan die bepaling toetsen.Dat de uitzondering de regel bevestigt, wordt ge?llu-streerd door ABRvS 30 maart 2016,ECLI:NL:RVS:2016:854. Hierin vatte de Afdeling eenbetoog van een appellant dat ten onrechte geen MERis opgesteld, terwijl wel sprake is van een activiteit dievalt onder categorie 21.5 van onderdeel C en catego-rie 18.8 van onderdeel D van de bijlage bij het BesluitMER, op als een beroep op de MER-richtlijn. Dit ge-beurt onder de expliciete mededeling dat zij overgaattot het aanvullen van rechtsgronden. Deze uitspraakmaakt duidelijk dat artikel 8:69 lid 2 Awb geen dodeletter is. Onder meer bestuursorganen doen er ver-standig aan rekening te houden met de mogelijkheiddat een rechtsgrond wordt aangevuld. De kans daar-op mag weliswaar klein zijn, de gevolgen van eenambtshalve aanvulling kunnen daarentegen grootzijn, bijvoorbeeld de vernietiging van het besluit. Re-kening houden met een ambtshalve aanvulling vaneen rechtsgrond zou bijvoorbeeld kunnen behelzendat het bestuursorgaan tijdens de beroepsfase alsnogtot een gewijzigde vaststelling van het besluit over-gaat, om de eventueel te verwachten aanvulling ade-quaat het hoofd te kunnen bieden.JURISPRUDENTIETWEE MER'REN BIJ GRENSOVER-SCHRIJDEND PROJECT ENAMBTSHALVE AANVULLEN VANRECHTSGRONDENIn deze bijdrage wordt ingegaan op jurisprudentie waaruit volgt dat ingeval van een grensoverschrijdendMER-plichtig project twee MER'ren kunnen worden opgesteld. Ook wordt aandacht besteed aan hetambtshalve aanvullen van rechtsgronden ingeval van MER-beroepsgronden.Deze jurisprudentiekatern wordt verzorgddoor Soppe Gundelach Witbreuk advocaten(www.soppegw.nl).
Reacties