De Europese Commissie vraagt lidstaten om periodiek te rapporteren in hoeverre de Vogelrichtlijndoelen voldoende worden nagestreefd en gehaald. Deze zogenoemde artikel 12-rapportage was tot voor kort een driejaarlijks overzicht van geïmplementeerde beschermingsmaatregelen en wetgeving. Om de bruikbaarheid voor evaluatiedoeleinden te verbeteren, wordt sinds 2008 ook concrete informatie over de vogelstand gevraagd.
TOETS0315VOGELRICHTLIJNVOGELS TELLEN VOOREUROPESE VOGELRICHTLIJNDe Europese Commissie vraagt lidstaten om periodiek te rapporteren in hoeverre de Vogelricht-lijndoelen voldoende worden nagestreefd en gehaald. Deze zogenoemde artikel 12-rapportagewas tot voor kort een driejaarlijks overzicht van ge?mplementeerde beschermingsmaatregelen enwetgeving. Om de bruikbaarheid voor evaluatiedoeleinden te verbeteren, wordt sinds 2008 ookconcrete informatie over de vogelstand gevraagd.Andr? van Kleunen, Marc van Roomen, Chris van Turnhout en Annemiek AdamsRAPPORTEREN OVER DE LANDELIJKE STATUS VANNEDERLANDSE VOGELS12ALBERTDEJONGTOETS0315DE AUTEURSDrs. Andr? van Kleunen (024-7410410, andre.vankleunen@sovon.nl), Marcvan Roomen (024-7410443, marc.vanroomen@sovon.nl) en dr. Chris vanTurnhout(024-7410431,chris.vanturnhout@sovon.nl)werkenbijSovonVo-gelonderzoek Nederland. Ir. Annemiek Adams (06-46602587, a.s.adams@minez.nl) is werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken.formatie wordt ook gebruikt om een statusoverzicht voor de hele EU temaken (European Environment Agency, 2015). Binnen deze context is nietalle Nederlandse statusinformatie van belang. Zo wordt voor in ons landvoorkomende doortrekkers de omvang van de broedpopulaties uit de her-komstlanden gebruikt om de status in de EU te bepalen.WintergastDoortrekker/wintergastDoortrekkerBroedvogel - wegtrekkendBroedvogel - gedeeltelijk wegtrekkendBroedvogel - jaarrond aanwezig77259010310050Figuur 1. Indeling van de 445 Nederlandse vogelpopulatiesWelke populatie-informatie is van belang?De statusbeoordeling wordt gebaseerd op de volgende, door de EU voorge-schreven parameters:? Populatieomvang: uit hoeveel individuen of broedparen bestond de po-pulatie in Nederland gemiddeld in 2008-2012?? Aantalsontwikkeling: hoe groot is de verandering in populatieomvangop de korte termijn (de laatste ca. twaalf jaar) en op de lange termijn(sinds ca. 1980)?? Verspreiding en range (alleen broedvogelpopulaties): in hoeveel 10 x 10km gridcellen waren broedparen aanwezig in 2008-2012 (verspreiding)en wat is de oppervlakte van de range?? Verspreiding- of rangeverandering (alleen broedvogelpopulaties): hoegroot is de verandering in range op de korte en lange termijn?In Nederland zijn Vogelrichtlijngebieden aangewezen voor de broedvogel-populaties van 45 soorten en de niet-broedvogelpopulaties (veelal doortrek-kers en wintergasten) van 54 soorten. Voor deze gebieden werd aanvullen-de informatie gevraagd:? Populatieomvang in het Natura 2000-netwerk: uit hoeveel individuenof broedparen bestond de populatie binnen de Nederlandse Vogelricht-lijngebieden gemiddeld in 2008-2012?? Bedreigingen en drukfactoren: wat waren de belangrijkste drukfacto-ren in 2008-2012 en wat zijn de verwachte bedreigingen in de komendetwaalf jaar?? Beschermingsmaatregelen: welke beschermingsmaatregelen zijn in2008-2012 ge?mplementeerd voor deze populaties en wat is hun effecti-viteit?Het ministerie van Economische Zaken is in Nederland verant-woordelijk voor de nationale Vogelrichtlijnrapportage 2008-2012 en heeft Sovon Vogelonderzoek Nederland gevraagd debasisinformatie te leveren. Dergelijke gegevens zijn van grootbelang bij toetsingen in het kader van de Natuurbescher-mingswet bij ingrepen in of nabij Vogelrichtlijngebieden. In dit artikelwordt de totstandkoming van deze informatie beschreven en volgen aanbe-velingen voor toekomstige rapportages. Een vereenvoudigd basisoverzichtvan populatieschattingen en trends is als digitale bijlage opgenomen. Eengedetailleerd overzicht inclusief technische toelichting (Van Kleunen et al.,2013) staat op sovon.nl.Relevantie vogelsoorten en populatiesAlle op het grondgebied van de Europese Unie (EU) voorkomende wildevogelsoorten vallen onder de Vogelrichtlijn. Evaluatie van hun status is vanbelang. In Nederland gaat het om 298 soorten (exclusief dwaalgasten).Maar moeten we van deze soorten de status in de broedtijd, doortrektijd ofde winter rapporteren? Om hier een systematische keuze in te maken, zijnfunctionele populaties voor Nederland gedefinieerd. Op basis van hunvoorkomen en trekgedrag gaat het om 115 soorten die alleen als broedvogelvoorkomen (de soort broedt alhier en trekt weg, zoals de zomertortel), 77soorten die als standvogel voorkomen (blijven het hele jaar in Nederland,zoals de zwarte specht) en 106 soorten die in Nederland uitsluitend alsdoortrekker of wintergast voorkomen (zoals jan-van-gent, zilverplevier enfrater). Minder eenduidig zijn de 140 soorten waarvan zowel broedende alsdoortrekkende of overwinterende populaties gebruikmaken van Neder-land (bijvoorbeeld wintertaling en sperwer). Omdat het gaat om vogels vanverschillende geografische herkomst ? die in ons land afhankelijk zijn vanuiteenlopende ecologische omstandigheden en ook vaak een verschillendestatus hebben ? worden de broedpopulaties en doortrekkende of overwin-terende populaties van deze soorten afzonderlijk behandeld. We sprekenvan een afzonderlijke doortrekkende en/of overwinterende populatie alshet aandeel vogels uit het buitenland ten minste 30% bedraagt. Een nogverfijnder onderscheid in afzonderlijke doortrek- en wintergastpopulatiesis, op enkele uitzonderingen na, binnen een soort doorgaans niet gemaakt.Daar waar het onderscheid wel is gemaakt, gaat het om goed gedefinieerdeafzonderlijke populaties met verschillende geografische herkomst.Daarmee is ons land in totaal voor 445 populaties van belang (figuur 1). Ditzijn de functionele eenheden waarvoor statusinformatie is uitgezocht, ominzicht te krijgen in de vogelstand in Nederland. De Nederlandse statusin-13VOGELRICHTLIJNtalsschattingen. Hiervoor zijn intensieve vliegtuigtellingen gebruikt, ver-zameld in 2010-2011 tijdens verkennend onderzoek naar het plaatsen vanwindmolenparken op zee, en bewerkt tot schattingen (Poot et al., 2013). Inaanvulling op de vliegtuigtellingen is voor de trends van roodkeelduikeren dwergmeeuw gebruikgemaakt van gestandaardiseerde zeetrektellingen(Camphuysen, 2009 a en b; trektellen.nl).Losse waarnemingen en soortspecifieke publicatiesSommige vogelsoorten zijn te zeldzaam of onregelmatig in hun voorko-men om ze te kunnen volgen in meetnetten (met name niet-broedvogels).Daarom zijn de losse waarnemingen uit het Bijzondere Soorten Projectniet-broedvogels van Sovon en de online portalen waarneming.nl en tel-mee.nl bewerkt, vaak in combinatie met de beschikbare meetnetgegevens.De zo verkregen informatie geeft een grove indicatie van voorkomen enstatus. Tenslotte is geput uit soortspecifieke publicaties met statusinforma-tie van vogelpopulaties.Bron Populatie-omvangAantals-ontwikkelingVerspreiding/range(-verandering)Meetnetbroedvogels (BMPen kolonievogels)182 184 192Meetnetwatervogels75 99Meetnetterrestrischewintervogels (PTT)34 45Vogelatlassen 136 12 188Zeevogeldata 14 5Losse waarnemingen 73 96Soortspecifiekepublcaties24 5 4Tabel 1. Gebruikte bronnen voor de bepaling van de populatieparameters. De getallen hebbenbetrekking op het aantal populaties waarvoor de betreffende bron is gebruikt (meerdere bronnen vooreen populatieparameter mogelijk)TOETS031514Grote diversiteit aan telprojectenIn Nederland worden veel gegevens over het voorkomen van vogels verza-meld. Na bewerking zijn ze geschikt om populatieschattingen, aantalsont-wikkelingen en verspreidingsinformatie voor de Vogelrichtlijnrapportagete leveren (tabel 1).VogelmeetnettenIn Nederland lopen diverse monitoringsprogramma's om de aantalsont-wikkeling van vogels te volgen. De meeste zijn ondergebracht in het Net-werk Ecologische Monitoring (NEM), een samenwerkingsverband van Rijken provincies. De landelijke vogelmeetnetten worden georganiseerd doorSovon, met de Vogelrichtlijn als belangrijk sturend meetdoel. De tellingenworden grotendeels uitgevoerd door deskundige vrijwilligers, aangevuldmet beroepskrachten. Zo organiseert Rijkswaterstaat tellingen van de gro-te rijkswateren met boten en vliegtuigen.Er bestaan aparte meetnetten voor broedvogels, overwinterende en doortrek-kendewatervogelsenterrestrischewintervogels.Tellingenwordenuitgevoerdvolgens gestandaardiseerde protocollen in telgebieden met vaste begrenzin-gen. Samen leveren ze een landdekkend beeld op (voor zeldzame of sterk ge-clusterd voorkomende soorten) of vormen ze een representatieve steekproef(algemene soorten). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zorgt voor dekwaliteitsborging en berekent samen met Sovon de trends voor broedvogels(Boele et al., 2015) en watervogels (Hornman et al., 2015), waarover jaarlijkswordt gerapporteerd. Informatie over aantallen en trends (landelijk, per pro-vincie en per gebied) is eenvoudig raadpleegbaar via de website van Sovon.VogelatlassenDe vogelmeetnetten volgen algemene soorten via steekproeven. Het is im-mers onmogelijk om ze jaarlijks landdekkend te tellen. Om periodiek tocheen beeld te krijgen van (veranderingen in) hun totale populatieomvang enverspreiding, organiseert Sovon periodiek atlasprojecten. Voor broedvogelsis dit gedaan in 1973-1977 (Teixeira, 1979) en 1998-2000 (Sovon, 2002). In1978-1983 werden alle vogelpopulaties, inclusief doortrekkers en overwin-teraars, per maand in beeld gebracht (Sovon, 1987).ZeevogeldataRijkswaterstaat volgt de vogels van het Nederlands Continentaal Plat sinds1991 met gestandaardiseerde vliegtuigtellingen (Arts, 2012). Ze zijn ge-schikt voor trendberekening van sommige soorten, maar minder voor aan-050100150200250geenslechtmatiggoedverspreidingtrend-wintertrend-doortrektrend-broedpopschatting-winterpopschatting-doortrekpopschatting-broedFiguur 2. Beoordeling van dekwaliteit (betrouwbaarheid)van de populatieparametersTOETS0315TOETS0315Verschillen in datakwaliteitDe gegevensbronnen verschillen sterk in systematiek en in beschikbaarheidvan gegevens in ruimte en tijd. Daarom zijn diverse methodieken toegepastom de gevraagde populatieparameters zo goed mogelijk te bepalen; van re-latief eenvoudige bewerkingen van landdekkende tellingen tot extrapola-ties op basis van steekproeftellingen of expert judgement op basis van lossewaarnemingen. De gepresenteerde gegevens verschillen daardoor in be-trouwbaarheid, wat met een kwaliteitsoordeel wordt aangegeven (figuur 2).Berekening van populatieomvangVan zeldzame broedvogels en kolonievogels zijn jaarlijkse, betrouwbare,landelijke populatieschattingen beschikbaar. Van algemene en schaarsesoorten dateert de meest recente populatieschatting uit 1998-2000. Dezeschattingen zijn ge?xtrapoleerd naar de periode 2008-2012 op basis van deaantalsontwikkeling uit het broedvogelmeetnet. Bij ontbreken van een be-trouwbare trend is uitgeweken naar expert judgement. Voor de meestedoortrekkende en overwinterende watervogels zijn populatieaantallen be-rekend met data uit het watervogelmeetnet. Voor verspreid voorkomendewatervogels zijn de aantallen in niet-onderzochte gebieden bijgeschat opbasis van landschapskenmerken en regio (Hornman et al., 2012). Voor alge-mene terrestrische wintervogels zijn populatieschattingen, indien beschik-baar (1978-1983), ge?xtrapoleerd op basis van de aantalsontwikkeling. Ex-trapolatie resulteert in lagere kwaliteitsbeoordelingen van depopulatieschattingen.Berekening van aantalsontwikkelingAantalsveranderingen zijn voor de meeste populaties vastgesteld in demeetnetten (figuur 3). Voor broedvogels die onvoldoende goed met hetmeetnet worden gevolgd, zijn de landelijke populatieschattingen uit debroedvogelatlassen 1973-1977 en 1998-2000 vergeleken met die van 2008-2012. Voor de meeste populaties zijn trends van goede kwaliteit beschik-baar, met uitzondering van soorten die vooral in stedelijk gebied broeden(tot 2007 weinig telgebieden) en lastig te monitoren soorten (o.a. houtsnip,wespendief). Door gebrek aan een passend meetnet kon van doortrekkendepopulaties (watervogels uitgezonderd) veelal geen trend worden berekend.Dit geldt zowel voor talrijke doortrekkers als de tapuit, als voor zeldzamesoorten als de internationaal bedreigde waterrietzanger.Berekening van verspreiding, range en range-veranderingVoor zeldzame broedvogels die jaarlijks landdekkend worden geteld, hoef-den de telgegevens alleen te worden omgezet in de presentie (aan-/afwezig-heid) per 10 x 10 km gridcel. Door het ontbreken van recente verspreidings-informatie van algemene broedvogels, is hun presentie gemodelleerd opbasis van steekproefdata uit het meetnet in combinatie met een groot aan-tal ruimtelijke variabelen, zoals habitat en landgebruik (Hallmann et al.,2012). Tevens is gekeken of losse waarnemingen uit de broedperiode vaneen soort bruikbare aanvullingen opleverden op het gemodelleerde ver-spreidingsbeeld. De termen verspreiding en range worden vaak door elkaargebruikt, maar voor de Vogelrichtlijnrapportage hebben ze een verschil-lende betekenis: een range is in feite een contour om de verspreiding (be-zette 10 x 10 km gridcellen) heen (figuur 4). Door de EU is een tool ontwik-keld die de verspreiding omzet in een range, door alle bezette 10 x 10km-cellen samen te voegen die binnen 50 km afstand liggen.150100200300400500600700indexseindex+seindex-se1984 1989 1994 1999 2004 2009IndexwaardePutter-broedvogelFiguur 3. Een voorbeeld van het vaststellen van de trend: de langetermijntrend van de putter alsbroedvogel (bron: Sovon, CBS en NEM). Op basis van de aantallen in steekproefgebieden is voor elkjaar een indexwaarde berekend inclusief een onzekerheidsmarge. De gemiddelde jaarlijkse toenamebedraagt 7,9 ? 0,6%.Putters.HANSGEBUISVOGELRICHTLIJNAfstemming met andere partijenDe conceptinformatie van een aantal soorten en soortgroepen is voorge-legd aan externe specialisten. Het ging hierbij om soorten waarvoor werk-groepen bestaan, bejaagbare soorten en soorten waarvoor de grote rijkswa-teren van groot belang zijn (waaronder zeevogels). Het doel was omaanvullende specialistische kennis te benutten en eventuele inhoudelijkegeschilpunten tijdig op te lossen. Dit leverde waardevolle aanvullingen encorrecties op, evenals consensus over de te publiceren informatie.Wat kan beter?De volgende Vogelrichtlijnrapportage staat voor 2019 gepland. Het werkvoor de Vogelrichtlijnrapportage 2008-2012 liet zien dat het mogelijk is om16Om de rangeverandering op lange en korte termijn te bepalen, zijn de 5 x 5km verspreidingskaarten uit de broedvogelatlassen 1973-1977 en 1998-2000 opgeschaald naar 10 x 10 km-niveau en vervolgens omgezet in range-kaarten. De rangeverandering is bepaald op grond van de oppervlaktever-andering ten opzichte van 2008-2012.Drukfactoren en beschermingsmaatregelenEen drukfactor of bedreiging moet worden gezien als de directe (vaakmenselijke) activiteit die de afname van populatieaantallen of ranges ver-oorzaakt. Ze moesten voor alle populaties waarvoor Natura 2000-gebie-den zijn aangewezen, worden gescoord met behulp van een standaardlijst(tabel 2).Eerder gemaakte overzichten van drukfactoren (o.a. Van Kleunen et al.,2007) zijn beoordeeld op hun relevantie voor het tijdvak 2008-2012 en ver-taald naar de classificatie voor de Vogelrichtlijnrapportage. Aanvullend isgebruikgemaakt van soortspecifieke of thematische publicaties en expert-kennis.Een beschermingsmaatregel wordt gezien als een actie om de impact vandrukfactoren op een vogelpopulatie te keren of te beperken. Er bestaangeen systematische overzichten van uitgevoerde beschermingsmaatrege-len. We raadpleegden daarom het vierjaarlijkse uitgebrachte Wetland-wachtenrapport 2008-2011 (Vogelbescherming, 2012), naast diverse publi-caties van onder andere terreinbeheerders en soorten- en gebiedenexperts.De website conservationevidence.com biedt een bruikbaar overzicht om deeffectiviteit van beschermingsmaatregelen te beoordelen.hoofdcategorie hoge impact gescoordA landbouw 13 48B bosbouw 3C mijnbouw/energieproductie 50D infrastructuur (transport) 1 32E bebouwing 27F visserij/aquacultuur/jacht 8 41G menselijke activiteiten en verstoring 3 96H vervuiling 6 32I invasieve soorten 1 10J ingrepen in natuurlijke systemen 18 74K natuurlijke (a)biotische processen 30L natuurlijke catastrophes 6M klimaatverandering 3 47Tabel 2. Overzicht van de hoofdcategorie?n van drukfactoren en het aantal populaties (alleen populatiesmet aangewezen Natura 2000-gebieden) waarvoor ze relevant worden geacht. Het aantal populatieswaarvoor de factor een grote impact heeft, wordt apart vermeld.Verspreiding RangeRange toolFiguur 4. Van verspreiding naar range. Voorbeeld: vuurgoudhaan als broedvogel. De rangetool dichtgaten in de verspreiding kleiner dan 50 km. Informatie over de range is door de EU gewenst omgrootschalige patronen in het voorkomen van soorten inzichtelijk te maken.De vuurgoudhaan.HANSGEBUISTOETS0315TOETS031517DANKWOORDZonder de vele vrijwillige vogeltellers was en is het niet mogelijk de status-informatie voor zo veel vogelpopulaties te bepalen. Daarnaast leverdendiverse organisaties aanvullende informatie of droegen bij aan het consen-susproces; een overzicht is te vinden in de rapportage (Van Kleunen et al.,2013). Fred Hustings (Sovon) redigeerde een concept van dit artikel.voor veel populaties de gevraagde informatie te leveren. Deze leent zichvoor evaluaties van de staat waarin de Nederlandse vogelpopulaties verke-ren (figuur 5) en waardoor deze wordt be?nvloed (tabel 2). Er is een grotediversiteit aan bronnen gebruikt: van meetnet- en atlasdata tot losse waar-nemingen. De kwaliteit van de informatie kan nog worden verbeterd; voor261 (populatieschattingen) respectievelijk 106 populaties (trends) werdendeze vooralsnog als matig of slecht beoordeeld. Van 49 van de 445 popula-ties konden geen populatieschattingen worden geleverd en van 109 geenbetrouwbare trends (figuur 5).onbekendafnamestabiel/fluctuerendtoenameaantal populaties96123109 117Figuur 5. Een eenvoudige weergave van de resultaten van de Vogelrichtlijnrapportage 2008-2012; hetaantal populaties dat de laatste circa tien jaar toenam, afnam of stabiel/fluctuerend bleef in Nederland.Nieuwe meetmethodenIn 2007 is het Meetnet Urbane Systemen (MUS) gestart. Door middel vanpunttellingen wordt de aantalsontwikkeling van broedvogels in het rela-tief slecht onderzochte stedelijk gebied gevolgd (sovon.nl/nl/mus). Door in-tegratie van deze data in het broedvogelmeetnet beschikken we vanaf 2014over betere trends voor veertig soorten, waarvan een substantieel deel vande landelijke broedpopulatie in stedelijk gebied voorkomt, inclusief stads-duif en gierzwaluw.Voor veel populaties van broedvogels, terrestrische wintervogels en in min-dere mate watervogels, beschouwen we de actuele aantalsschatting als matigbetrouwbaar. Mede daarom is in 2012 een nieuw landelijk atlasproject ge-start. De combinatie van atlasveldwerk en meetnetgegevens en het gebruikvan nieuw beschikbaar gekomen technieken voor ruimtelijke modellering,zal naar verwachting resulteren in zeer gedetailleerde verspreidingskaartenen betere populatieschattingen (Schekkerman et al., 2012). Dit biedt ook eenopstap naar continue verspreidingsmonitoring: een live atlas die voortdu-rend wordt ververst met nieuwe meetnetdata en andere gegevens. Dit kanvan wezenlijke betekenis zijn bij toekomstige Vogelrichtlijnrapportages.De populaties waarover we in Nederland het minst weten, zijn de terrestri-sche doortrekkers, zoals talrijk doortrekkende zwaluwen, paapje en tapuiten ook schaarse of zeldzame doortrekkers als de draaihals, beflijster enwaterrietzanger. Dit terwijl ons land soms een belangrijke stop-over kanzijn tijdens de trek. Voor sommige soorten kunnen hiervoor wellicht gege-vens van trektellingen en ringvangsten worden gebruikt, mits systema-tisch verzameld (Van Turnhout et al., 2009, Levering & Keijl, 2008).ZeevogelmonitoringDe zeevogelmonitoring op open zee zoals opgezet in 1991, vergaarde infor-matie over het voorkomen van zeevogels op het Nederlands ContinentaalPlat met een grove resolutie. Met de nieuwe eisen van de Vogelrichtlijn enOSPAR, en daarmee ook de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), schootdeze aanpak tekort (Van Roomen et al., 2013). Met ingang van 2014 is onderverantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat gestart met een aangepastewerkwijze, gericht op het verkrijgen van extra informatie over aantallen,verspreiding en trends van meer soorten zeevogels.Informatie over het voorkomen van drukfactoren en de effecten van bescher-mingsmaatregelen is niet overzichtelijk landelijk beschikbaar. Deze zoudenper soort(groep) op basis van wetenschappelijke studies en objectieve criteriamoeten worden beoordeeld en vastgelegd in een informatiesysteem. Informa-tie over drukfactoren op gebiedsniveau is evenmin makkelijk beschikbaar. Ditpleit voor een verdere uitwerking en opzet van een gebiedsspecifieke monito-ring van drukfactoren en beschermingsmaatregelen, die ook relevant is voorevaluaties op het niveau van Natura 2000-gebieden, zoals de Standaard DataFormulieren (Van Roomen et al., 2014, Van Kleunen et al., 2014).In beleid en beheer worden vogelsoorten vooral ingedeeld in broedvogelsen niet-broedvogels. Met de huidige defini?ring, betrekking hebbend opalle relevante broedende, trekkende en overwinterende populaties, hebbenwe beter zicht op de verschillende populaties die van Nederland gebruik-maken. We kunnen met deze populatie-eenheden beter defini?ren metwelke (andere) broed- en overwinteringsgebieden in het buitenland de leef-gebieden in Nederland zijn verbonden. Het zijn deze populatie-eenhedenwaarvan kennis over hun status binnen Nederland van belang is. Telgroep in natuurgebied de Blauwe Kamer.DICKGROENENDIJK
Reacties