Citaat: Zoals Van der Aa stelt is de effectenindicator in 2005 opgesteld in opdracht van het toenmalige ministerie van LNV. Een moment dat er nog weinig kennis was over het uitvoeren van ecologische effectstudies in Natura 2000-gebieden.
Dat is natuurlijk niet waar; ecologische toetsingen doen we al veel langer en de belangrijkste oorzaken van ecologisch kwaliteitsverlies zijn al decennia bekend (verdroging, vermesting, verzuring, versnippering, intensivering van grondgebruik en gebrek aan dan wel tegennatuurlijke hydrologische dynamiek) en al vele malen grondig gedocumenteerd. Een aanzienlijk deel van het bronnenmateriaal waar de E.I.-website naar verwijst, dateert bovendien van voor 2005; die kennis was dus al beschikbaar toen de E.I. werd gelanceerd. Toetsing in Natura 2000-gebieden heeft weliswaar nieuwe complicaties voor onderzoekers en plantoetsers opgeleverd (toetsing aan instandhoudingsdoelen, ADC-toets, koppeling passende beoordeling en planMER, enzovoort) maar die complicaties zijn procedureel en juridisch van aard; ecologisch-inhoudelijk gezien hebben deze geen enkele betekenis.
Citaat: Juist om te voorkomen dat overbodig onderzoek wordt gedaan, ofwel effecten ten onrechte worden genegeerd, koos het ministerie ervoor om een generiek instrument te ontwikkelen, dat primair bruikbaar was voor initiatiefnemers.
In de reactie verwijst Alterra meerdere malen naar initiatiefnemers dan wel niet-ecologen als doelgroep van de E.I. Het is naar mijn mening echter absoluut niet de bedoeling dat initiatiefnemers en niet-ecologen dit soort complexe ecologische toetsingen zelf gaan uitvoeren! Zelfs de suggestie dat initiatiefnemers op basis van de E.I. kunnen inschatten of een ecologische toetsing door deskundigen noodzakelijk is, acht ik al riskant.
Citaat: Er zijn genoeg disclaimers ingebouwd, maar wie hier niet van wil weten, zal zelf aanlopen tegen foute aannamen.
Dergelijke disclaimers vergen meerdere malen doorklikken en de meeste gebruikers komen niet zo ver. Als men een dergelijke waarschuwing wil doen landen, dan moet die op iedere E.I.-webpagina bovenaan staan.
Citaat: Het bevoegd gezag, dat moet beoordelen of een dergelijke - ondermaatse - effectstudie voldoende is om een besluit over vergunning te nemen, zal in die gevallen aan de bel moeten trekken.
Ook die plantoetsers van bevoegde gezagen (vaak juridisch geschoold, niet ecologisch) grijpen soms naar de E.I. en vellen dan een oordeel over vergunningaanvragen. Hierdoor ontstaan te vaak nodeloze discussies over niet-relevante effecten en/of worden belangrijke effecten gemist. Gelukkig grijpen veel plantoetsers inmiddels direct naar de betreffende Natura 2000-beheerplannen.
Daarnaast wordt de E.I. veelvuldig gebruikt door ecologen (helaas een niet-beschermde titel). Met 25 jaar ervaring in dit vak, 40 jaar ervaring als vogelaar en 10 jaar ervaring als ecoloog in de MER-commissie moet ik helaas constateren dat veel “ecologen”, ook al zijn zij niet de doelgroep van de E.I., zich regelmatig door dit instrument op het verkeerde been laten zetten. Niet-relevante effecten worden uitgebreid onderzocht en belangrijke effecten worden verkeerd geïnterpreteerd of geheel gemist.
Citaat: In 2014 heeft een inhoudelijke verbetering plaatsgevonden ten aanzien van de storende factoren vermesting en verzuring voor soorten en habitattypen op grond van nieuwe kennis vanuit de PAS.
Dat noem ik geen verbetering; beide thema’s worden nu door de E.I. uitsluitend beschreven met betrekking tot stikstofdepositie via de lucht, met het oog op een betere aansluiting op de PAS-gegevens. In veel Natura 2000-gebieden vindt echter een ingrijpende vermesting plaats via het oppervlaktewater door onder meer inlaat van gebiedsvreemd water, afspoeling vanaf overbemeste landbouwgronden of veenoxidatie als gevolg van peilverlaging. Als je doorklikt (hoeveel gebruikers doen dat?) wordt nog wel gewaarschuwd voor nitraat- en fosfaataanvoer via het oppervlaktewater, maar andere vermestingsprocessen worden niet genoemd en de gebruiker moet het verder zelf maar uitzoeken.
Citaat: Soorten zijn het meest gevoelig voor verder areaalverlies en versnippering wanneer de populatie uiteengevallen is in kleine, van elkaar min of meer geïsoleerde populaties. Dat is bij grauwe klauwier en roerdomp het geval.
Bij Alterra heeft men kennelijk alle soorten door deze zeef gehaald en daaruit volgt een klein aantal broedvogels dat zeer gevoelig is voor versnippering. Echter: voor alle kwalificerende broedvogels binnen de Nederlandse Natura 2000-gebieden, waarbij landelijk sprake is van een (zeer) ongunstige staat van instandhouding, geldt dat de populatie uiteengevallen is in kleine, min of meer geïsoleerde populaties. Waarom zijn dan soorten als watersnip, paapje, tapuit, woudaapje, zwarte stern, blauwe kiekendief, draaihals, enzovoort niet ingeschaald als zeer versnipperingsgevoelig en de inmiddels in Nederland als broedvogel uitgestorven duinpieper dan weer wel? Opmerkelijk is ook dat de velduil in de E.I. als zeer versnipperingsgevoelig is aangemerkt. Het betreft hier echter een soort met een groot verspreidingsvermogen in een wereldwijd populatienetwerk. Het uitstekende rapport Beschermingsplan Duin- en kustvogels [1] waarnaar door de EI veelvuldig wordt verwezen, stelt ten aanzien van deze soort dan ook: “Velduilen kunnen relatief goed nieuwe gebieden koloniseren, hetgeen is gebleken uit de vestiging in de Flevopolders na de drooglegging en recent op Schiphol. Dit geeft de indruk dat versnippering geen belangrijke populatiebeperkende factor is.” Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de recente muizenplaag (‘muizenfeest’ vind ik als vogelaar een betere term) laat zien dat de velduilenpopulatie vanuit het niets kan vervijfvoudigen indien de omstandigheden maar geschikt zijn. Als er één soort ongevoelig is voor versnippering, dan is het wel de velduil.
Citaat: De tapuit zou volgens Van der Aa wel gevoelig zijn voor verzuring. Ongetwijfeld is dit oordeel gebaseerd op het eertijds voorkomen van tapuiten op zandverstuivingen en heide.
Nee, zoals in mijn artikel duidelijk wordt aangegeven, is deze conclusie afkomstig uit het Beschermingsplan Duin- en kustvogels waarnaar door de E.I. veelvuldig wordt verwezen.
Citaat: Door verzuring in combinatie met vermesting ontwikkelt het kalkrijke habitat grijze duinen zich, door successie, sneller in tot voor tapuiten ongeschikt broedhabitat. Betekent dit dat de soort gevoelig is voor verzuring? Het is altijd lastig dit soort vragen te beantwoorden als je de precieze oorzaak-gevolg relatie niet kent.
De gevoeligheid van de tapuit voor verzuring is in vele rapporten grondig onderbouwd, waaronder het eerder genoemde Beschermingsplan. De E.I. daarentegen grossiert daarentegen in stellige uitspraken over gevoeligheden waar de precieze oorzaak-gevolgrelatie allerminst duidelijk is.
Al met al blijf ik bij mijn mening dat de E.I. initiatiefnemers, plantoetsers en ecologen veelvuldig op het verkeerde been zet en dat de disclaimers die dit moeten voorkomen door de onhandige plaatsing niet worden gelezen. De recent doorgevoerde veranderingen ten aanzien van de thema’s vermesting en verzuring verkleinen de volledigheid en bruikbaarheid van E.I. nog verder, met serieuze gevolgen voor de kwaliteit van ecologische toetsingen. Met het oog op die kwaliteit kan de E.I. daarom het best worden omgevormd tot een webportaal naar de verschillende Natura 2000-beheerplannen, habitat- en soortprofielen.
Senior ecoloog Rho Adviseurs
[1] Winden, J., van der, R.F.J. van Beusekom & M. Tentij (red.), 2008. Beschermingsplan Duin- en kustvogels. Vogelbescherming Nederland/ Bureau Waardenburg, Zeist/Culemborg
Reacties