Een veel geciteerd rapport met betrekking tot dit thema betreft Krijgsveld, K.L., et al (2009): “Verstoringsgevoeligheid van vogels – Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie”. Dit rapport geeft een overzicht van alle (inter)nationaal gepubliceerde studies naar verstoring van in totaal 250 soorten vogels door recreatie. Uit het bronnenmateriaal in de bijlage blijkt echter dat er van veel soorten helemaal geen onderzoeksgegevens bekend zijn of alleen ten aanzien van een vaak niet relevante vorm van verstoring (helikopters, kitesurfers etc). In het rapport wordt desondanks per soort een verstoringgevoeligheid in drie klassen aangeduid, waarbij verstoringsafstanden horen van minder dan 100 meter, 100 tot 300 meter en meer dan 300 meter. De onderzoekers beseffen de beperkingen van het rapport en stellen dat dit bedoeld is als hulpmiddel om mogelijke effecten in te kunnen schatten van recreatieve functies en dat de genoemde verstoringsafstanden niet kunnen worden geïnterpreteerd als universele, absolute waarden. Dergelijke relativeringen, alsmede het bronnenmateriaal in de bijlagen worden echter zelden gelezen, zo blijkt uit de gretigheid waarmee het onderzoek wordt geciteerd in bezwarenprocedures om de verstorende werking van een recreatieproject te kunnen “aantonen”. In de officiële Vogelrichtlijn-soortprofielen op de website van het ministerie van LNV worden deze verstoringsafstanden ook consequent aangehaald en ook de tenenkrommende effectenindicator verwijst er naar.
Als vogelaar met ruim 40 jaar ervaring heb ik me vaak verwonderd over deze enorme verstoringsafstanden. Mijn ervaring is dat deze afstanden veel kleiner zijn en als er iemand een verstoringsreactie bij vogels veroorzaakt ben ik het wel (1,97 meter). Ik heb het eens een tijdje bijgehouden maar voor bijvoorbeeld brilduikers en middelste zaagbekken kwam ik nooit verder dan een verstoringsafstand van 70 meter en meestal veel kleiner; de vogels gingen dan op die afstand gewoon verder met poetsen, slapen, foerageren, baltsen etc. Toch meldt Krijgsveld ca. dat voor beide soorten de gevoeligheid groot is, hetgeen een verstoringsafstand impliceert van meer dan 300 meter. Uit een overzicht van het bronnenmateriaal in de bijlage blijkt echter dat voor beide soorten niets bekend is over de verstoringsgevoeligheid t.o.v. wandelaars en voor middelste zaagbekken is alleen onderzoek m.b.t. tot windsurfers bekend. Bij elk recreatieproject in de delta of het IJsselmeergebied worden de initiatiefnemers echter bestookt met verwijzingen naar dit rapport, ondanks ontbrekend bronnenmateriaal. Zo zijn er bijvoorbeeld van de 38 kwalificerende vogelsoorten van het IJsselmeergebied voor 22 soorten (58%) geen gegevens bekend over verstoringsafstanden tot wandelaars. Ten opzichte van zeilboten loopt dit percentage op tot 66% en ten opzichte van motorboten is er volgens het betreffende rapport zelfs van 76% (!) van de kwalificerende vogelsoorten niets bekend over verstoringsafstanden. Maar elke effectstudie naar bijvoorbeeld uitbreiding van een jachthaven wordt geacht voor alle soorten de enorme verstoringsafstanden van Krijgsveld aan te houden.
Maar dat is nu voorbij: in 2016 verscheen het rapport “Database of Bird Flight Initiation Distances to Assist in Estimating Effects from Human Disturbance and Delineating Buffer Areas” van Kent B. Livezey e.a. In deze studie worden gemiddelde vluchtafstanden per vogelfamilie gepresenteerd, gebaseerd op ruim 36.000 methodisch verzamelde waarnemingen die betrekking hebben op in totaal 650 vogelsoorten. Op basis van deze in het veld bepaalde vluchtafstanden worden per soortgroep (eenden, roofvogels, futen etc.) zogenaamde minimum approach distances (MAD) bepaald: de afstand die mensen moeten aanhouden tot de betreffende soortgroep om verstoring te voorkomen. Ook het rapport van Livezey onderkent de beperkingen van het formuleren van verstoringsafstanden en beschouwt deze afstanden (evenals Krijgsveld) als niet meer een hulpmiddel bij het bepalen van bufferzones tussen recreanten en vogels. De afstanden die Livezey vaststelt per soortgroep zijn veel kleiner dan de afstanden uit het rapport van Krijgsveld. Voor zowel brilduiker als middelste zaagbek hanteert Livezey een minimum approach distance ten opzichte van wandelaars van 71 meter (kijk, dat herken ik!). Voor zeil- en motorboten bedragen deze afstanden 63 respectievelijk 148 meter.
Het literatuuronderzoek van Livezey is gebaseerd op 2,5 keer meer vogelsoorten en op 7 jaar extra onderzoek ten opzichte van het literatuuronderzoek van Krijgsveld. Met 36.000 methodisch verzamelde vluchtafstanden kan ook worden gesproken van een stevige statistische basis. Gaat het daarbij dan wel om dezelfde soorten als in Nederland? Waarschijnlijk slechts gedeeltelijk, maar dat geldt ook voor het rapport van Krijgsveld, dat voor slechts iets meer dan de helft (53%) gebaseerd is op Europees onderzoek (waarvan een deel Nederlands). 33% van het onderzoek is afkomstig uit Noord-Amerika, 12% uit Australië en 2 % uit Japan. Het onderzoek van Livezey is wellicht meer gebaseerd op Noord-Amerikaanse bronnen maar dat is voor toepassing in een Nederlandse situatie nauwelijks een probleem. Van de kwalificerende vogelsoorten in onze natte Natura 2000-gebieden komt een deel ook in Noord-Amerika algemeen voor en kennen de overige soorten vrijwel allemaal nauw verwante Noord-Amerikaanse tegenhangers.
Mijn advies; vanaf nu gebruiken we het rapport van Livezey om verstoringseffecten van recreatie in te schatten.
Eric van der Aa
Senior ecoloog Rho Adviseurs
Reacties
Ronald Messemaker - Natuurmonumenten 15 juli 2020 11:32
Beste, is dit rapport nog beschikbaar http://estebanfj.bio.purdue.edu/papers/JFishWildlifeManagement7.pdf
Eric van der Aa - Rho Adviseurs 24 januari 2019 18:34
Nee hoor. De grote verschillen in verstoringsafstanden tussen Krijgsveld en Livezey worden niet verklaard door het fenomeen terugkeerafstanden. Deze term komt in het rapport van Krijgsveld veertien keer voor. In alle gevallen betreft het een verwijzing naar het (overigens zeer interessante) verstoringsonderzoek van Rob Bijlsma op de Veluwe (2006) dat betrekking heeft op negen soorten vogels. Krijgsveld herhaalt zeven keer de volgende passage waarin de term twee keer voorkomt; "Roodborsttapuit, geelgors en boompieper bleken het minst verstoringsgevoelig (70-80 m terugkeerafstand) en duinpieper het meest (150 m terugkeerafstand)". Buiten dit onderzoek van Bijlsma worden er verder geen onderzoeken aangehaald waarin terugkeerafstanden zijn onderzocht. Krijgsveld spreekt verder bij de inleiding van hoofdstuk 8 over verstoringsafstanden per soort toch echt heel duidelijk over "opvliegafstanden".
Evert-Jan Slot - Buro Bakker 24 januari 2019 13:36
De grote verschillen zitten hem in de methodiek. Krijgsveld et al, 2009 gebruikt de TA. Dat is de terugkeer afstand waarop een reeds opgeschikte vogel van bijvoorbeeld het nest weer terug keert naar het nest en normaal gedrag vertoont. De afstand van verstoringsbron (bijv wandelaar) die van het nest wegloopt wordt dan gemeten op het moment van dit vastgestelde normale gedrag of nestbezetting. Kent B. Livezey e.a gebruiken de FID (flight, initiation distance). Afstand van verstoringsbron ten opzichte van opvlieg moment.
Kees Verschoor - EcoTex 10 maart 2018 21:32
Intresant deze materie. Ben van mening dat " constante" verstoring minder invloed heeft dan het schrik effect op vogels vanuit recreatie op watervogels . Recreatiedruk is zeker een grote " boosdoener" wbt verstoring op vele soorten grond broeders waaronder o.a Velduil, blauwe en Bruine Kiekendief. Vriendelijke groet Kees