Het Wezer-arrest (HvJ EU 1 juli 2015, C-461/13) heeft het nodige stof doen opwaaien. Met dit arrest zette het Hof de wijze waarop moet worden omgegaan met waterkwaliteit op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) op scherp. De programmatische aanpak waaraan we in Nederland helemaal gewend zijn, is in de praktijk en in de literatuur naar aanleiding van dit arrest ter discussie gesteld. In het recentere Schwarze Sulm-arrest heeft het Hof zijn lijn nog eens bevestigd (HvJ EU 4 mei 2016, C-346/14).
Het is nog wachten op de eerste uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over deze kwestie, maar de rechtbank Rotterdam heeft zich er al wel over mogen buigen. In een uitspraak van 17 maart jl. wordt ingegaan op de wijze waarop de KRW in Nederland geïmplementeerd is en de systematiek die wordt gehanteerd ter bescherming van de waterkwaliteit in Nederlandse wateren. De wijze waarop moet worden omgegaan met het bewaken van de waterkwaliteit is van groot belang voor de praktijk. De bijdrage van het ToetsTeam is daarom deze keer gewijd aan het Wezer-arrest en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam.
In het Wezer-arrest is ingegaan op de vraag hoe ‘achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam’ (als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de KRW) moet worden uitgelegd. Dat artikel verplicht ertoe dat de lidstaten hun goedkeuring voor een project weigeren als dat project kan leiden tot een achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam of het bereiken van een goede toestand van het oppervlaktewater respectievelijk een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand in gevaar brengt.
De uitleg die het Hof in dit arrest gaf, heeft in de literatuur de vraag doen rijzen of de systematiek zoals die in Nederland wordt toegepast om de kwaliteit van water te borgen, in overeenstemming is met de KRW. Dat omdat in Nederland vergunningen niet rechtstreeks aan de Waterwet, maar aan water(beheer)plannen worden getoetst. Die plannen moeten er vervolgens voor zorgen dat de KRW in acht wordt genomen. Deze systematiek zou ruimte bieden voor enige achteruitgang. Het arrest zorgde in de praktijk en met name in de literatuur voor enige opschudding.
Met de uitspraak van de rechtbank Rotterdam wordt voor het eerst ingegaan op deze kwestie. Aan de orde is een watervergunning voor het inrichten van een deel van de Steigersgracht in Rotterdam als watersportgebied. De Steigersgracht is een gracht in het hartje van Rotterdam, direct nabij de Markthal, en maakt onderdeel uit van de Binnenrotte, een onderdeel van het oppervlaktewaterlichaam de Rotteboezem. Tegen de watervergunning is beroep aangetekend. Onder meer is aangevoerd dat de watervergunning in strijd met de KRW is verleend, omdat de realisatie van het watersportgebied tot een achteruitgang van de waterflora en van de toestand van de Rotteboezem leidt. Gesteld wordt dat, nu het watersportgebied in een betonnen bak wordt gerealiseerd, de natuurlijke waterbodem verdwijnt en de habitat voor de vegetatie wordt vernietigd. Omdat de Steigersgracht is ingedeeld in de laagste kwaliteitsklasse, zou dat leiden tot strijd met de verplichting uit de KRW om de achteruitgang van de toestand van oppervlaktelichamen tegen te gaan. En het toetsingskader zoals we dat in Nederland kennen zou niet in overeenstemming zijn met de milieudoelen volgens de KRW, aldus de eisers.
De rechtbank denkt daar anders over. De rechtbank overweegt dat de wetgever ervoor gekozen heeft om de KRW-doelen op indirecte wijze te laten doorwerken via toetsing van watervergunningen aan waterplannen op grond van de Waterwet. De rechtbank deelt niet het standpunt van de eisers dat slechts een systeem waarin het bevoegde bestuursorgaan rechtstreeks toetst aan de milieudoelen uit de KRW in overeenstemming kan zijn met de Unierechtelijke eisen van implementatie. Op oppervlaktewater als bedoeld in de KRW zijn de Waterwet, het Waterbesluit, het Bkmw 2009 en de keur van toepassing. De milieudoelen uit de KRW zijn omgezet in normen voor de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewater. In plannen van zowel de provincie als het Hoogheemraadschap (respectievelijk het waterplan en het waterbeheerplan) wordt voor vergunningverlening verwezen naar die normen. Naar mening van de rechtbank borgt dit systeem in Nederland een effectieve doorwerking van het Unierecht. En op basis van dat systeem oordeelt de rechtbank dat van een aantasting als bedoeld in de KRW geen sprake is.
Dit is een belangrijke uitspraak voor de praktijk. Voor zover er al getwijfeld kon worden aan de Nederlandse programmatische aanpak, lijkt die twijfel – in ieder geval voor nu – van tafel. Het is nog wachten op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar het lijkt er op dat (de discussie naar aanleiding van) het Wezer-arrest een storm in een glas water was!
Bron: Uitspraak Rb. Rotterdam 17 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2000
ToetsTeam Pels Rijcken
Aart Jan van der Ven
Reacties