TOETSONLINESOORTENMETHODIEK VOOR STAATVAN INSTANDHOUDINGDe soortenbescherming van de Europese Habitatrichtlijn (De Europese Habitatrichtlijn ? EHRL ? , Richtlijn 92/43/EEG van deRaad, van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna) is in Nederlanduitgewerkt in de Flora- en faunawet (Ffwet, Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild leven-de planten- en diersoorten), en wordt op korte termijn vervangen in de nieuwe wet Natuurbescherming.Limpens, H.J.G.A. en M.J. SchillemansWESLEYOVERMAN1De beschreven aanpak geldt voor zowel gebouwbewonende soorten als voor boombewonende soorten zoals de rosse vleermuis.Alle Nederlandse vleermuissoorten zijn soorten van bijlage IV (EHRL) entabel 3 (Ffwet). Een kleiner aantal soorten is bovendien opgenomen op bij-lage II (Habitatrichtlijn).Voor het verkrijgen van een ontheffing van de Ff-wet voor de strikt beschermdesoorten (bijlage IV en tabel 3), is het een voorwaarde, naast andere voorwaar-den, dat de zogenaamde `staat van instandhouding' (SvI) niet in het geding is.De bepaling ?f de SvI, als gevolg van een initiatief, in het geding is, gebeurtin de huidige praktijk op verschillende manieren en in verschillende vor-men. Het is daarbij lang niet altijd duidelijk of alle relevante criteria enonderdelen daadwerkelijk zijn getoetst voor een concreet plangebied enproject. Nu de toetsing bovendien decentraal gaat worden uitgevoerd doorde provincies, in plaats van centraal door RVO, ontstaat er een risico, voorzowel de initiatiefnemers als de betreffende vleermuispopulatie, van onge-lijkheid in de toetsing.De Zoogdiervereniging heeft daarom hiervoor een aanpak ontwikkeld enin de praktijk getoetst, die als voorbeeld of als standaard kan worden ge-bruikt. Hiermee wordt de wijze van toetsen voor zover mogelijk gestan-daardiseerd en wordt de toetsing transparant en controleerbaar. Een uit-werking volgens deze aanpak kan voor initiatiefnemers dienen als bijlagebij de ontheffingaanvraag.Aanwijzingen voor toetsing en criteriaAanwijzingen voor het beoordelen van de staat van instandhouding (favou-rable conservation status), worden gegeven in artikel 1 (definities) van de Eu-ropese Habitatrichtlijn.SVI VOOR VLEERMUIZEN BEPALEN IN CONCREET PLANGEBIEDTOETSONLINE2ecologisch en juridisch zinvolle wijze worden overbrugd. In deze bijdrage wil-len wij een aanzet geven tot een juridisch en ecologisch werkbare aanpak.WerkwijzeDe aanwijzingen en criteria ten aanzien van de staat van instandhoudinguit de EHRL worden in deze uiteenzetting geanalyseerd en vertaald naar depraktijk van de beoordeling van de staat van instandhouding van een con-crete soort op het niveau van een concreet gebied (voor meer informatieover de EHRL in relatie tot vleermuizen en ruimtelijke ontwikkelingen ziebijvoorbeeld Limpens 2006, Limpens et al. 2009).We proberen daartoe de volgende vragen te beantwoorden:Welke criteria met betrekking tot de beoordeling van de (staat van) instandhoudingzijn er af te leiden uit de Europese Habitatrichtlijn?Hoe kunnen deze criteria worden toegepast op een concrete soort en een concreet engeografisch begrensd (plan)gebied?Voor de beoordeling van de staat van instandhouding wordt daarom nage-gaan welke definities of formuleringen uit de artikelen van de EHRL rich-ting kunnen geven bij het beoordelen van die staat van instandhouding opdit concrete niveau.De in de artikelen van de EHRL weergegeven aanwijzingen en criteria zijndoor de opstellers van de richtlijn in eerste instantie geformuleerd met hetoog op:- de prioritaire habitats (inclusief de typische soorten);- het coherente netwerk van habitats/speciale beschermingszones voorprioritaire soorten en soorten van bijlage II, die de richtlijn wil bescher-men (spoor beschermingsgebieden);- en het beoordelen van de staat van instandhouding van soorten vanbijlage II en IV op het niveau van de eigen staat.Ondanks het andere schaalniveau van deze aanwijzingen en criteria zijn zerichtinggevend voor hoe de staat van instandhouding te beoordelen in hetkader van de strikte bescherming van soorten (spoor soortenbescherming).De EHRL richt zich op een veel groter schaalniveau dan het niveau van een`concrete ingreep'. Bij het interpreteren van de aanwijzingen uit de EHRL tenbehoeve van het beoordelen van de staat van instandhouding van een concre-te ingreep in het kader van de Ffwet, moet dit verschil in schaalniveau opDE AUTEURSHermanLimpens(024-7410506,herman.limpens@zoogdiervereniging.nl)en Marcel Schillemans (06-44563665, marcel.schillemans@zoogdierver-eniging.nl) zijn beiden werkzaam bij Bureau van de Zoogdiervereniging.Figuur 1.Voorbeeld groot schaalniveau.Voorkomen en verspreiding Meervleermuis en Ruige dwergvleermuis in Europa weergegeven aan de hand van wel of niet voorkomen in 10 x 10 km atlasblokken (bron:Mitchell-Jones et al. 1999): Hoewel zeker van de Meervleermuis nog veel `voorkomen' onbekend is, laten voorkomen en verspreiding de range van beide soorten in Europa zien.Voor beide soorten is duidelijk dat ervan de kaart geen informatie over `niet-voorkomen' is af te leiden. Er is tevens geen informatie over verschillende functies zoals winter-, zomer-, kraam-, paarverblijven en foerageergebieden, dagelijkse routes enmigratieroutes.TOETSONLINE3SOORTENof minder groot deel van de omgeving van het plangebied beslaan (Lim-pens et al. 2014).DefinitiesArtikel 1In deze richtlijn wordt verstaan ondere: staat van instandhouding van een natuurlijke habitat: de som van deinvloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorko-mende typische soorten inwerken en op lange termijn een verande-ring kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de struc-tuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn ophet voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soortenop het in artikel 2 bedoelde grondgebied.Interpretatie algemeenInformatie vanuit en over habitat:Som van invloeden op ? habitat ? typische soorten ? lange termijnSom van invloeden: invloeden op de habitat zijn zowel de maatregelen dieeen negatief effect hebben, zoals slopen, als de maatregelen die een posi-tief effect hebben, zoals het aanbieden van vervangende verblijven, hetoptimaliseren van mogelijkheden in bestaande gebouwen en de op vleer-muizen gerichte inrichting van het terrein (groen, water, verlichting).Habitat: in het geval van vleermuissoorten zijn dit de verschillende func-tionele deelleefgebieden (verblijfplaatsen/woonhabitat, verbindingen enroutes/verbindingshabitat en foerageergebied/foerageerhabitat) binneneen beschermde habitat, of binnen het leefgebied/netwerk van een soort.Het gaat over Typische soorten: in dit geval gaat het om het beoordelenvan (een) specifiek(e) vleermuissoort(en).Interpretatie concreet plangebiedEr wordt/is in een concreet plangebied zorg gedragen voor,- vleermuisvriendelijke werkwijzen (slopen, kappen, verlichten tijdensbouwfase enzovoort; zorgplicht);- het zo veel mogelijk behouden van habitat/deelleefgebieden,plus, waar nodig- realiseren van een overmaat4 aan vervangend habitat (rood, groen,blauw),- door het aanbieden van nieuwe structuren, maar ook- door optimalisatie van al bestaande structuren;- mitigeren van effecten, van bouw- en gebruiksfase, in plangebied en direc-te omgeving, welke de functionaliteit van habitat/deelleefgebieden be?n-vloeden (bijvoorbeeld via microklimaat, verlichting, geluid enzovoort);- realiseren van op de specifieke soort en/of soorten gerichte maatrege-len, welke echter ook andere al aanwezige of in de toekomst potentieelaanwezige vleermuissoorten faciliteren.Het gaat over de Lange termijn: de EHRL erkent en attendeert erop datinvloeden (ingrepen en maatregelen, zowel negatief als positief) niet al-tijd onmiddellijk werken of zichtbaar zijn.In de hiernavolgende tekst wordt daartoe steeds de relevante- `tekst van de richtlijn' weergegeven;- met daaropvolgend in een grijs gemarkeerd tekstblok, een `algemeneuitleg en interpretatie';- en vervolgens een `uitleg en interpretatie op het kleinere en concrete niveauvan een plangebied.Om de leesbaarheid van die wijze van tekstanalyse te vergroten, wordt ditwaar nodig in meerdere stappen gedaan, met afwisseling van `uitleg op ni-veau plangebied' en `vervolg algemene uitleg' (grijs gemarkeerd).Uiteindelijk wordt getoond hoe alle bekende informatie voor de diversecriteria kan worden verwerkt in een samenvattende tabel. Hiermee wordende verschillende elementen die voor beoordeling van `de staat van instand-houding' moeten worden meegewogen in relatie tot elkaar met een kleur-markering visueel inzichtelijk gemaakt.UitwerkingArtikel 1 van de EHRL geeft de definities van de verschillende begrippen.DefinitiesArtikel 1In deze richtlijn wordt verstaan ondera: instandhouding: een geheel van maatregelen die nodig zijn voor hetbehoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wildedier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding alsbedoeld in de letters e) en i) zie hierna;Interpretatie algemeen1? Instandhouding: geheel van maatregelen nodig voor behoud: Deconcrete maatregelen die worden genomen, en het feit dat er maat-regelen worden genomen, werken positief in het kader van de beoor-deling van de SvI.? Natuurlijke habitats en populaties soorten: Criterium is niet al-leen (de kwaliteit van) de habitat, maar ook van de populaties (meer-voud) van soorten.? Het meervoud geeft aan dat het niet bijvoorbeeld de Europese ofnationale populatie van de soort is, waarvan de SvI wordt beoor-deeld, maar een nader te omschrijven concrete lokale eenheid.Interpretatie concreet plangebied2Maatregelen ter vermijding, mitigatie en compensatie, en het feit dat ermaatregelen worden genomen, werken positief in het kader van de beoor-deling van de SvI.De beoordeling van de SvI in een concreet plangebied moet gebeurenaan de hand van het `netwerk van de vleermuissoort3' (Limpens et al.2014), waar de verschillende functionele leefgebieden, in dit geval ver-blijfplaatsen, vliegroutes/verbindingen en foerageergebieden, in hetplangebied deel van uitmaken. Dit netwerk zal, in afhankelijkheid deschaal van het plangebied, naast het plangebied zelf, ook altijd een meerTOETSONLINE4dus waar nodig- borgen van de functionaliteit van behouden, of nieuw aangeboden ha-bitat (verblijfplaatsen, verbindingen en foerageergebied) in de toe-komst, in beheer en onderhoud.DefinitiesArtikel 1In deze richtlijn wordt verstaan onderVervolg e: De 'staat van instandhouding` van een natuurlijke habitatwordt als 'gunstig` beschouwd wanneer: de staat van instandhouding vande voor die habitat typische soorten gunstig is als bedoeld in letter i;Interpretatie algemeenSvI van habitat is gunstig, als SvI typische soort(en) gunstig is: vanuitde staat van instandhouding van de `habitat' gedacht, is het logisch datdeze gunstig is, als de SvI van de soorten gunstig is. Er is dus sprake vanonderlinge terugkoppeling in het juridisch oordeel, en dat is ook vanuitde ecologie logisch. Met andere woorden: Informatie over de `SvIsoort(en)' helpt bij het beoordelen van de `SvI habitat' en omgekeerd.Interpretatie concreet plangebiedDe SvI van de vleermuissoort in het plangebied zegt iets over de SvI van dehabitat van de soort en omgekeerd.Er wordt een relatie gelegd tussen (de kwaliteit van) het aanwezige habitat(verblijf, verbinding, voedsel) en het (duurzame) gebruik daarvan door desoort. Vanuit de ecologie is dit niet meer dan logisch.DefinitiesArtikel 1In deze richtlijn wordt verstaan onderi. staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van deinvloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn eenverandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de groottevan de populaties van die soort op het in artikel 2 bedoelde grondgebied.Interpretatie algemeenInformatie vanuit en over soort:Som van invloeden op soort(en): zowel de ontwikkelingen of werk-zaamheden die een negatief effect hebben, als ontwikkelingen en be-wust genomen maatregelen welke positieve effecten hebben, geven in-formatie voor het beoordelen van de SvI.Interpretatie concreet plangebiedHet gaat om de som van invloeden op de vleermuissoort in het plangebied,- tijdens de ontwikkeling of ingreep (bouwfase), tijdens de gebruiksfase,evenals op de langere termijn/in de toekomst;- vanuit werkzaamheden, maatregelen, inrichting van object en/of ter-rein, exploitatie en onderhoud, en de borging daarvan.Figuur 2.Voorbeeld kleiner schaalniveau.Voorkomen en verspreiding Gewone dwergvleermuis en Gewone grootoorvleermuis in Nederland (bron: Limpens et al. 1997): de verspreiding, de range van het voorkomenin Nederland, is voor beide soorten goed te zien. Er zijn verschillen in trefkans en voor beide soorten geldt dat voorkomen en verspreiding 100% bekend zijn.Toch illustreren de kaarten dat er voor een algemenesoort als de Gewone dwergvleermuis geen informatie over `niet-voorkomen' van de kaart is af te leiden, terwijl dit voor de Gewone grootoorvleermuis al beter mogelijk is. Er is daarnaast alleen informatie over defuncties zomer- en kraamverblijven en foeragerende dieren.TOETSONLINE5De opgave is, logischerwijs, negatieve effecten zo veel mogelijk te vermij-den (behoud waar mogelijk, vleermuisvriendelijk slopen, kappen enzo-voort) en vervolgens te mitigeren en (in overmaat) compenseren. Positieveinvloeden/maatregelen: aanbieden vervangende verblijven, optimaliserenbestaande gebouwen, vleermuisvriendelijk(e) onderhoud en exploitatievan gebouwen, op vleermuizen gerichte terreininrichting en onderhoud(groen, water, verlichting) en borging daarvan.Het feit dat er in overmaat is/wordt gecompenseerd, en daarmee een posi-tieve ontwikkeling op de lange(re) termijn wordt gerealiseerd, draagt posi-tief bij aan de SvI.Lange termijn: de richtlijn erkent en attendeert op het feit dat invloe-den (zowel negatief als positief) niet altijd onmiddellijk werken of zicht-baar zijn. Invloeden op de verspreiding en grootte van populaties naarde toekomst toe moeten worden beoordeeld.Daaruit valt af te leiden dat ook wanneer er vanuit de andere domeinen diede SvI (mede) bepalen, zoals- populatiegrootte5 en trend6, op de korte termijn (nog) geen informatie is;- of informatie over het (woon)habitat op de korte termijn zelfs negatiefte duiden is (op korte termijn verlies bestaande verblijfplaatsen, verliesbekend jachtgebied), een positieve waardering van de SvI toch aan deorde kan zijn.Hiervoor is overcompensatie van habitat door tijdelijke en uiteindelijk per-manente alternatieven noodzakelijk. De maatregelen moeten logischerwij-ze leiden tot een positieve ontwikkeling op de lange(re) termijn.DefinitiesArtikel 1In deze richtlijn wordt verstaan onderVervolg i:De `staat van instandhouding` wordt als 'gunstig` beschouwd wanneer:- uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nogsteeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waar-in hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en- het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordtof binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en- er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijvenbestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand tehouden.Interpretatie algemeenPopulatiegrootte en trend: Populatiedynamische data; levensvatbarecomponent is, zal blijven: de populatiegrootte moet voldoende zijn, deaantalsontwikkeling stabiel of positief.SOORTENFiguur 3.Voorbeeld klein schaalniveau: voor een gemeente is ? theoretisch/geen werkelijke data! ? voor de Gewone dwergvleermuis weergegeven, waar uit onderzoek tot nog toe bekende kraam- en winterverblij-ven en vliegroutes liggen, en welke gebieden bijvoorbeeld in een Quick Scan zijn onderzocht op hun kwaliteit als verblijf- of foerageerhabitat. NB: voor het juridisch en ecologisch zinvol beoordelen van de SvI zalmeer (detail)informatie nodig zijn.Legenda: rood vierkant = bekende verblijfplaatsen; rode stippellijn = bekende vliegroutes; geel vlak = gebied waarvan functie en kwaliteit als woonhabitat is onderzocht; gebied waarvan functie en kwaliteit alsfoerageergebied is onderzocht.TOETSONLINE6Grootte verspreidingsgebied en ontwikkeling/trend daarin: Versprei-dingsgebied wordt niet kleiner/zal niet kleiner worden + binnen af-zienbare tijd: verspreidingsgebied blijft gelijk, ook in de (nabije) toe-komst.Grootte habitat en ontwikkeling/trend daarin: Voldoende grote habitatbestaat/zal blijven bestaan + op lange termijn: beschikbaarheid vol-doende groot habitat (voor een levensvatbaar aantal dieren/duurzamegrootte), moet voor nu en toekomst geborgd zijn.Voldoende groot om op lange termijn in stand te houden: het aanwezi-ge habitat moet nu en/of op de lange termijn een levensvatbare popula-tie kunnen dragen.Voldoende grote habitat als onderdeel beoordeling van SvI: dit illus-treert wederom dat de SvI van de habitat, in dit geval het aspect van de`voldoende grote habitat', bijdraagt aan de beoordeling van de SvI vande soort(en).En, en: in principe wordt er gevraagd naar positieve informatie uit alledrie de bronnen van informatie met betrekking tot de SvI: zowel `depopulatiegrootte en trend', `het verspreidingsgebied en trend daarin'als `de grootte van het beschikbare habitat en trend daarin'. Bovendiengaat het zowel om `nu' als om `de toekomst'.Interpretatie concreet plangebiedWe gaan ervan uit dat een concreet plangebied vrijwel altijd onderdeel zalzijn van een groter netwerk van functionele deelleefgebieden dat door desoort/de aanwezige kolonie (Limpens et al. 2014) wordt gebruikt. Bij zeergrote projecten kan een plangebied ook (delen van) netwerken van meerde-re kolonies bestrijken.Populatiegrootte: Voor de ontwikkeling binnen een concreet plangebied,evenals en in de directe omgeving, kunnen aantallen verblijfplaatsen wor-den vastgesteld, en kunnen, waar mogelijk, aantallen in die verblijfplaat-sen aanwezige dieren worden geteld. Deze getallen zijn echter geen absolu-te waarden voor de populatiegrootte, omdat vleermuizen continuverhuizen binnen hun netwerk en veelal niet het hele netwerk in beeld is.Trend?: Herhaald opsporen van aanwezigheid van groepen en, als er dierenzijn, het tellen van aantallen uitvliegers, geven geen eenduidige informa-tie over de populatietrend of veranderingen in de populatie.Alleen wanneer aantallen gebruikte verblijfplaatsen en aantallen geteldeuitvliegers over meerdere jaren duidelijk toenemen of juist afnemen, kandat worden gezien als een aanduiding van een positieve/negatieve ontwik-keling.Trend!: Voor het vaststellen van de trend in de populatieontwikkeling ishet eenduidiger van jaar tot jaar gegevens te verzamelen op basis van bij-voorbeeld (relatieve) aantallen op transecten (of andere meetpunten) waar-Tabel 1. Overzicht van informatie voor de verschillende criteria voor de beoordeling van de staat van instandhouding van een vleermuissoort in een concreet plangebied.Criteria beoordeling SvIKwalitatieve + kwantitatieve inschatting : STAAT VAN INSTANDHOUDING SOORT IN CONCREET PLANGEBIEDPlangebied DirecteomgevingRegionaal LandelijkActueel KortetermijnEindbouwfaseNabijetoekomstA1: Populatiegrootte8A2:Trend9, 10, 11B1:Verspreiding Grootte VPBeschikbaar habitat FGVBB2:Verspreiding Kwaliteit VPBeschikbaar habitat FGVBB3:Verspreiding Borging VPBeschikbaar habitat FGVBMet/zonder afdoende maatregelen?VP = verblijfplaats(en), FG = foerageergebied,VB = verbinding (vliegroute, migratieroute)TOETSONLINE7genomen jagende dieren. Het qua methodiek aansluiten op bestaande lan-delijke monitoringprojecten kan de statistische gevoeligheid en helderheidvan de interpretatie versterken7.Maar, zie punt `Lange termijn' onder het eerste deel van b: de richtlijnerkent en attendeert op het feit dat invloeden (zowel negatief als posi-tief) niet altijd onmiddellijk werken of zichtbaar zijn. Dat betekent datniet alleen de actuele informatie over populatiegrootte/trend, versprei-dingsgebied en habitat geldt, maar dat dit ook naar de toekomst toege?nterpreteerd moet en mag worden.Grootte verspreidingsgebied en habitat en ontwikkeling/trend daarin: Op deschaal van een concreet plangebied is het niet zinvol om `verspreidingsgebied'op te vatten als aantallen km- of hm-hokken waarin de betreffende vleermuis-soort voorkomt, zoals dat bijvoorbeeld in atlassen op het landelijke of provinci-ale schaalniveau wel zinvol is. Het is op deze kleine schaal zinvoller om uit tegaan van een inhoudelijk overlappen van de criteria `verspreidingsgebied' en`voldoende groot habitat', inclusief de ontwikkeling/trend van beide.Dit volgende, moet er voor een concreet plangebied worden beoordeeld ofer ? inclusief de specifiek genomen maatregelen ? sprake is van `voldoendegroot verspreidingsgebied en/of habitat', hetgeen kan worden benaderdvanuit `aantallen en groottes van beschikbare verblijfplaatsen', `oppervlaken kwaliteit beschikbaar foerageergebied' en `aantallen en kwaliteit ver-bindende structuren' evenals de te verwachten ontwikkeling, en de bor-ging van deze drie aspecten.Vervolg: de populatiegrootte en trend', `het verspreidingsgebied en trenddaarin' en `de grootte van het beschikbare habitat en trend daarin'.Borging naar de toekomst.Een beheer- en onderhoudsplan, of beheermanagementsysteem, voor zo-wel gebouwen (rood, inclusief specifiek genomen maatregelen) als het bui-tengebied (groen/blauw, beheer en onderhoud terrein, verlichting, ... ), kanhelpen de functionaliteit en het in overmaat aanwezig zijn van `versprei-dingsgebied/habitat' ook op de langere termijn te borgen.Dit moet specifiek voor de voor vleermuizen belangrijke structuren wor-den uitgewerkt, en het moet integraal onderdeel zijn van het algemenebeheers- en onderhoudsplan van gebouwen en terrein.Een in overmaat gecre?erde beschikbaarheid van verblijfplaatsen enfoerageergebied en verbindingen (criterium verspreidingsgebied en habi-tat) is positief op te vatten, ook al is concrete informatie over populatie-grootte en trend niet meteen beschikbaar. De overmaat en de kwaliteit vanhet behouden en het nieuwe habitat, maken dat de soort het plangebied,vanuit haar aanwezigheid in de ruimere omgeving, kan blijven bewonen,het weer sterker in haar netwerk kan opnemen en er een hoge reproductiekan gaan realiseren. Er wordt dan, naar de toekomst toe, een toename vangebruik van verblijfplaatsen, van de aantallen dieren en van de populatie-grootte verwacht, en dus een gunstige SvI.Verwerking beschikbare informatie criteria voorbeoordeling Staat van InstandhoudingHoe is de `staat van instandhouding' van een vleermuissoort in het plange-bied te beoordelen in relatie tot de ingreep of ontwikkelingen?Met behulp van de onderstaande `samenvattende' tabel (tabel 1) kan destaat van instandhouding van de betreffende soort in de planningsfase vaneen ingreep worden beoordeeld, in relatie tot in de situatie- voor (actueel);- tijdens (op korte termijn) en- direct na (einde bouwfase) de ingreep of ontwikkeling (inclusief de tenemen maatregelen), en op- de langere termijn (nabije toekomst).Dit levert referentie in de tijd. Bovendien kan deze uitwerking worden ge-daan in relatie tot de situatie in de `directe' en `ruimere omgeving'. Dit le-vert referentie in de ruimte.Deze aanpak onderstreept het belang van het kunnen beschikken over (ac-tuele) informatie, met betrekking tot de parameters op de verschillendeschaalniveaus en de noodzaak tot monitoren van populatietrends en be-schikbaarheid van habitat (Hollander et al. 2013, Jansen et al. 2012, Lim-pens 2012, Limpens & Schillemans 2014ab, Limpens et al. 2015ab).Het kan verhelderend zijn de tabel eenmaal in te vullen `zonder (afdoende)maatregelen' en eenmaal `met afdoende maatregelen', om de noodzaak tothet nemen van voldoende en kwalitatief goede maatregelen voor alle be-trokkenen duidelijk te maken.De (inschatting van de) situatie kan per criterium beknopt in de cellenworden ingevuld en moet in tekst navolgbaar nader worden uitgelegd enbeargumenteerd. Door de cellen te kleuren met bijvoorbeeld een rode,oranje, gele, lichtgroene en donkergroene achtergrondkleur, kan de bijdra-ge van dat criterium/van die cel aan de SvI worden gevisualiseerd en wor-den de inschattingen en prognoses overzichtelijk (tabel 2).VoorbeeldIn tabel 2 wordt een voorbeeld gegeven van het scoren van de verschillendefactoren, met een kleurcodering die in vijf niveaus, de negatieve en positie-ve bijdrage van de factoren aan de beoordeling van de SvI weergeeft.Voor het voorbeeld gaan we uit van een plangebied waar in de loop van detijd verschillende verblijven van de gewone dwergvleermuis zijn gesloopt,en waar via compenserende maatregelen een overmaat aan verblijven isteruggebracht, en waar de jachthabitat door een nieuwe inrichting dras-tisch is veranderd, maar zich nu aan het herstellen is.Alle ingredi?nten voor een gedegen analyse zijn door (veld)onderzoek ver-gaard. Het onderzoek bestaat uit het standaardonderzoek dat sowieso aluitgevoerd dient te zijn om in het kader van de Ff-wet de effecten op hetnetwerk te kunnen inschatten. Het betreft dus geen extra onder-zoeksinspanning.SOORTENTOETSONLINE8Tabel 2.Voorbeeld: inschatting van verschillende criteria voor de beoordeling van de staat van instandhouding van een vleermuissoort in een concreet plangebied.Criteria beoordelingKwalitatieve + kwantitatieve inschatting : STAAT VAN INSTANDHOUDING SOORT IN CONCREET PLANGEBIEDPlangebied Directe omgeving(inschatting dooronderzoeker)Regionaal (mogelijkuit NEM-data teachterhalen)Landelijk (NEM-Data)Actueel Korte termijn Eind bouwfase Nabije toekomstA1: Populatie-grootteIn kwantitatieve zinonbekend,maar achteruit-gang12In kwantitatieve zinonbekend,maar achteruit-gang13In kwantitatievezin onbekend,maar vooruit-gang teverwachten14In kwantitatievezin onbekend,groterevooruitgang teverwachtenIn kwantitatieve zinonbekend,maar indicatieachteruitgangIn kwantitatieve zinonbekend,maar geen indicatieachteruitgang15In kwantitatieve zinschattingen bekendengeen indicatie achter-uitgangA2:Trend In kwantitatieve zinonbekend,maar achteruitgangIn kwantitatieve zinonbekend,maar achteruitgangIn kwantitatievezin onbekend,maar vooruit-gang teverwachtenIn kwantitatievezin onbekend,groterevooruitgang teverwachtenIn kwantitatieve zinonbekend,maar indicatieachteruitgangOnbekend,geen indicatieachteruitgangOnbekend,geen indicatie achter-uitgangB1:Verspreiding Grootte VP Achteruitgang Achteruitgang Overmaat (> 4x) Overmaat (> 4x) Matig Goed16 GoedBeschikbaar habitat FG Achteruitgang Achteruitgang Overmaat +ontwikkelingOvermaat +ontwikkelingGoed Goed17 GoedVB Neutraal Neutraal Voldoende Ontwikkeling Goed Goed18 GoedB2:Verspreiding Kwaliteit VP Achteruitgang Achteruitgang Goed Zeer goed Goed Goed GoedBeschikbaar habitat FG Achteruitgang Achteruitgang Goed Zeer goed Goed Goed GoedVB Neutraal Neutraal Goed Zeer goed Goed Goed GoedB3:Verspreiding Borging VP - - Goed planbeheer enonderhoudZorgenwieverantwoordelijkvoor specifiekeonderdeel19- Onbekend OnbekendBeschikbaar habitat FG - - Goed planbeheer enonderhoudZorgen wieverantwoordelijkvoor specifiekeonderdeel- Onbekend OnbekendVB - - Goed planbeheer enonderhoudZorgen wieverantwoordelijkvoor specifiekeonderdeel- Onbekend OnbekendHier ingevuld met afdoende maatregelen!VP = verblijfplaats(en), FG = foerageergebied,VB = verbinding (vliegroute, migratieroute)= negatief= gematigd negatief= neutraal/geen effect= voldoende/gematigd positief= positiefDit onderzoek kan in een keer zijn uitgevoerd, maar vaak zijn erook in de loop van een aantal jaren ? soms op specifieke thema'sgerichte ? deelonderzoeken uitgevoerd. Daarnaast zijn, op hetmoment van het indienen van een ontheffingaanvraag, de maat-regelen uit het mitigatie- en compensatieplan bekend en wordendeze integraal meegenomen in de analyse.De mate van effect wordt enerzijds bepaald op basis van expert judgement(bijvoorbeeld ten aanzien van de ontwikkeling van het foerageergebied ofde kwaliteit van nieuw aangeboden verblijfplaatsen), anderzijds op basisvan de onderzoeksgegevens (bijvoorbeeld aantal verblijfplaatsen of intact-heid vliegroutes).Wanneer een project over langere tijd wordt uitgevoerd, of een vervolg isop eerdere (aangrenzende) projecten, kunnen tussentijds al gegevens uitmonitoring van de functionaliteit van maatregelen beschikbaar zijn.Met de tabel wordt alle beschikbare informatie gestroomlijnd en geordenden visueel gemaakt.TOETSONLINE9In ons voorbeeld (tabel 2), blijkt bijvoorbeeld uit de analyse dat de SvI opkorte termijn als gematigd negatief moet worden beschouwd, maar bij heteinde van de bouwfase en daarna, naar verwachting, een gunstige staat zalbereiken, mits aan de voorwaarden van realisatie van een overmaat aanverblijfplaatsen, het vergroten en verbeteren van de kwaliteit van hetfoerageergebied, de borging van maatregelen enzovoort wordt voldaan.ConclusieDoor het gebruik van de tabel voor de analyse voor de SvI worden knelpuntenin een concreet plangebied direct inzichtelijk, voor zowel initiatiefnemer, ad-viseur als de bevoegde gezagen. Er wordt zekergesteld dat geen te beoordelenaspecten van de SvI over het hoofd worden gezien. Het maakt duidelijk welkeinformatie met betrekking tot (veld)onderzoek moet worden verzameld.Door de toepassing van deze analysemethode en -tabel wordt de beoorde-ling van initiatieven gestroomlijnd en geordend. Daarmee wordt tevenstijd en geld bespaard.Nu de beoordeling voor ontheffingen en handhaving van de natuurwetge-ving zal worden gedecentraliseerd, is een transparante en gestandaardi-seerde eenduidige aanpak en presentatie van belang om geen ongelijkheidin toetsing te laten ontstaan. Dit is noodzakelijk om (rechts- en plan)onze-kerheid voor initiatiefnemers (en de adviesbureaus) te voorkomen.De hier beschreven aanpak biedt een dergelijke eenduidige aanpak enmethode. Naast de voordelen voor de initiatiefnemers wordt ook rechtgedaan aan (juridische en ecologische) vereisten van de door de EHRLen de nationale wetgeving strikt beschermde vleermuissoorten.Deze aanpak is toegepast in het proces van een positief gehonoreerde onthef-fingaanvraag en kan daarmee voor toekomstige ontheffingen worden gebruikt.LiteratuurBroekhuizen, S., K. Spoelstra, J.B.M. Thissen, K.J. Canters & J.C. Buys (redactie)2016.Atlas van de Nederlandse zoogdieren ? Natuur van Nederland 12. Naturalis Biodiver-sity Center & EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden.Broekmeyer, M.E.A., M.H.C. van Adrichem, R. Pouwels en R. Jochem, 2015.Soortmanagementplannen en de Habitatrichtlijn; Ruimtelijke onderbouwing duurzaamheidpopulaties Gewone dwergvleermuis.Wageningen,Alterra Wageningen UR (University &Research centre),Alterra-rapport 2608. 46 blz.; 8 fig.; 5 tab.; 29 ref.Dijkstra V. & E. Korsten, 2005. Handleiding wintertellingen van vleermuizen.Voor hetmonitorenvan vleermuizen in de winter. Zoogdiervereniging VZZ,Arnhem.Dijkstra V., R. Janssen, J. Buys & T. Van Der Meij, 2008. Handleiding voor hetmonitoren vanvleermuizen in de zomer door middel van zoldertellingen. Zoogdiervereniging VZZ,Arnhem.Hollander, H., E.A. Jansen, H.J.G.A. Limpens & N. Huizenga, 2013. NEM Overigevleermuizen. Eindverslag december 2013. Rapport 2013.37. Zoogdiervereniging, Nijmegen.Jansen, E.A., H.G.J.A. Limpens, J.J.A. Dekker, M. Liefting & T. van der Meij, 2012.Monitoring of bat species currently not covered by the Dutch national monitoring scheme.Volunteers, design & statistical power. Report 2012.04. Zoogdiervereniging, Nijmegen.Limpens, H.J.G.A., 2006. Syllabus Cursus Vleermuizen en Planologie. ZoogdierverenigingVZZ / Eco Consult & Project Management. 76 pp.Limpens, H.J.G.A. 2012. Samenvattend advies voor Monitoring `overige vleermuizen'.Notitie 2012.26. Zoogdiervereniging, Nijmegen.Limpens, H.J.G.A., K. Mostert & W. Bongers, 1997.Atlas van de Nederlandsevleermuizen; onderzoek naar verspreiding en ecologie - KNNV Uitgeverij, 260 pp.Limpens, H.J.G.A., J. Regelink & R. Koelman 2009. Syllabus Hernieuwde Cursus Vleermuizenen Planologie. Zoogdiervereniging. 107 pp.Limpens, H.J.G.A. & M.J. Schillemans, 2014a.Aanwezigheid verblijfplaatsen voorvleermuizen op het Museumkwartier ? Vergelijking ten behoeve van de bepaling Staat vanInstandhouding van de gewone dwergvleermuis en de gewone grootoorvleermuis op hetMuseumkwartier. Notitie 2014.017. Bureau van de Zoogdiervereniging, Nijmegen.Limpens, H.J.G.A. & M.J. Schillemans, 2014b. Relatieve kwaliteit als foerageergebiedvan het Museumkwartier ? Vergelijking ten behoeve van de bepaling Staat van Instandhou-ding van de gewone dwergvleermuis op het Museumkwartier. Rapport 2014.038. Bureauvan de Zoogdiervereniging, Nijmegen.Limpens H.J.G.A., E.A. Jansen & M.J. Schillemans, 2014.Vleermuizen op Defensieter-reinen ? Op weg naar een soortenmanagementplan en generieke ontheffing vleermuizenvoor defensieterreinen. Rapport 2014.024. Bureau van de Zoogdiervereniging, Nijmegen.Limpens, H.J.G.A., M.J. Schillemans & S.J. Vreugdenhil, 2015a. Relatieve kwaliteit alsfoerageergebied van het Museumkwartier en de Bernhardkazerne/Vlasakkers, voor degewone dwergvleermuis en andere vleermuizen ? resultaten transecten 2014/2015.Rapport 2015.027. Bureau van de Zoogdiervereniging, Nijmegen.Limpens, H.J.G.A. E.A. Jansen, L. H?cker & M. Schillemans, 2015b. Monitoring ofBats in an Urban Landscape ? A monitoring system for bats in urban landscapes in theframework of the assessment of their conservation status (FCS). Rapport 2015.023. Bureauvan de Zoogdiervereniging, Nijmegen.Ministerie van Economische Zaken (met bijdragen van Herman Limpens & JasjaDekker), 2014. National report on the implementation of the Agreement on theConservation of Populations of European Bats: 2010-2013. 22pp.Ottburg, F.G.W.A. & C.A.M. van Swaay (2014). Habitatrichtlijnsoorten in Nederland.Gunstige referentiewaarden voor de populatieomvang en het range van soorten van bijlageII, IV en V van de Europese Habitatrichtlijn.WOT-rapport 124.WOT Natuur & Milieu ? Wa-geningen UR,Wageningen (in druk).http://bd.eionet.europa.eu/activities/Reporting/Article_17/Reports_2013/Member_State_DeliveriesZoogdiervereniging VZZ, 2007. Basisrapport voor de Rode Lijst Zoogdieren volgensNederlandse en IUCN-criteria.VZZ-rapport 2006.027. Zoogdiervereniging VZZ,Arnhem.Noten1 Onder deze kop en grijs gemarkeerd wordt steeds dat deel van de definitie ge?nterpreteerd datrelevant is of kan zijn, als criterium voor de beoordeling van de SvI.2 Onder deze kop wordt steeds datzelfde deel van de definitie ge?nterpreteerd, maar dan in de contextvan alle definities en in relatie tot de concrete beoordeling van de SvI van een concreet plangebied.3 Dit kan het netwerk zijn van een kolonie, of (delen van) de tegen elkaar aanliggende netwerkenvan buurkolonies.4 Overmaat: Omdat we de eisen van de soorten aan de habitat/deelleefgebieden (wonen, voedsel,verbinding) niet altijd tot in het detail kennen, en omdat nieuw aangeboden habitat zich somsnog moet ontwikkelen, wordt er een overmaat aan vervangend habitat aangeboden.Wat alsovermaat kan gelden, kan het best per project, soort en habitat specifiek worden beargumen-teerd. De voor sommige vleermuissoorten beschikbare `soortenstandaard' vraagt bijvoorbeeld bijvervangende verblijfplaatsen voor sommige functies om overcompenseren met een factor 4.5 Voor een concreet plangebied is de grootte van een populatie veelal niet bekend. Het is nietonmogelijk deze te bepalen, maar dit zal in veel concrete projecten een onevenredig groteSOORTENTOETSONLINE10inspanning (intensiteit en duur van onderzoek) vragen. Om op basis van de aantallen inbijvoorbeeld verblijven uitspraken over populatiegrootte (en de trend) te doen, zouden ?lleverblijfplaatsen binnen het netwerk moeten worden opgespoord en simultaan worden geteld.Een alternatief zou zijn, bij een relatief groot aantal verblijven herhaaldelijk te vangen en opbasis van `vangen, markeren en terugvangen' de populatie te schatten. Beide onderzoekenzouden zeer arbeidsintensief zijn.Voor informatie over de trend zou deze inspanning bovendienbijvoorbeeld jaarlijks moeten worden herhaald.6 Bij trend gaat het om de populatieontwikkeling. Monitoring van de functionaliteit (Wordt eenvoorziening gebruikt?) en de ontwikkeling daarvan (Nemen aantallen toe?), is op zichzelf zinvolvoor de beoordeling van de geschiktheid van de maatregelen en het kunnen leren van falen ofsucces. Echter, omdat vleermuizen het landschap in een netwerkstructuur gebruiken, hoeft een(op de korte termijn) `niet gebruiken' van bijvoorbeeld een alternatief verblijf of foerageergebiednog niet meteen te betekenen dat de SvI in het geding is.7 Voorbeeld:Wanneer de aantallen in een plangebied afnemen, maar dit fenomeen zich op eenvergelijkbaar niveau, of zelfs sterker, ook buiten het plangebied voordoet, ligt het voor de hand deoorzaak niet in eerste instantie in de ontwikkeling en maatregelen in het plangebied te zoeken.8 Veelal zijn er hooguit populatieschattingen op landelijke niveau bekend, bijvoorbeeld vanuitpopulatieschattingen voor een landelijke atlas (Broekhuizen et al. 2016, Limpens et al. 1997), hetvaststellen van een rode lijst (Zoogdiervereniging VZZ, 2007), of het vaststellen van de 'favourablereference values' ten behoeve van de rapportage aan Europa/EHRL over de SvI op landelijkeschaal (MINEZ 2014, Ottburg & van Swaay 2014). In provinciale atlassen worden over hetalgemeen geen schattingen gegeven van de populatiegrootte.Niet alleen vanuit hun eigen waarde, maar ook als `reference values' voor de interpretatie van deSvI van een soort in een plangebied, verdient het aanbeveling regelmatig provinciale en landelijkeschattingen te laten opstellen.9 Bij trend gaat het om de populatieontwikkeling. Monitoring van de functionaliteit (Wordt eenvoorziening gebruikt?) en de ontwikkeling daarvan (Nemen aantallen toe?) is op zichzelf zinvolvoor de beoordeling van de geschiktheid van de maatregelen en het kunnen leren van falen ofsucces. Echter, omdat vleermuizen het landschap in een netwerkstructuur gebruiken, hoeft een`niet gebruiken' van bijvoorbeeld een alternatief verblijf of foerageergebied nog niet meteen tebetekenen dat de SvI in het geding is.Voor informatie over de trend in de zin van de EHRL en debepaling van de SvI, is het daarom zinvol te werken met methoden die informatie kunnen gevendie losstaat van het toevallige actuele gebruik van een onderdeel van het netwerk. Dit kanbijvoorbeeld met herhaalde tellingen op punten en transecten, waardoor de (relatieve) activiteitvan jaar tot jaar worden bepaald (Jansen et al. 2012, Limpens 2012).10 Trends in populatieontwikkeling kunnen per definitie alleen worden bepaald door ? ten minste? gedurende enige jaren herhaalde tellingen. Hoe kleiner het aantal `onafhankelijke meetpunten'(bijvoorbeeld transecten) en het aantal `vleermuiswaarnemingen' op de meetpunten, hoe kleinerde statistische gevoeligheid en hoe langer er gemeten moet worden om data te verkrijgen diezinvol te interpreteren zijn. Binnen een plangebied is meestal maar een beperkt aantalonafhankelijke meetpunten onder te brengen. Het verdient daarom aanbeveling te werken metmonitoring-methoden die aansluiten bij de landelijke monitoring van de betreffende soort.Als hetbijvoorbeeld gaat om de beoordeling van de SvI van de gewone dwergvleermuis of laatvlieger,kan worden aangesloten bij de landelijke NEM-VTT (Hollander et al. 2013, Jansen et al. 2012,Limpens 2012).Voor soorten die niet met het NMM-VTT meetnet worden gevolgd, zijn deNEM-wintertellingen en NEM-zoldertellingen een mogelijk ijkpunt (Dijkstra & Korsten 2005,Dijkstra et al. 2008).Ook hier geldt, dat het niet alleen vanuit hun eigen waarde, maar ook als `refenence values' voorde interpretatie van de SvI van een soort in een plangebied, aanbeveling verdient voor allesoorten representatieve meetnetten op te bouwen/te onderhouden. Deze moeten fijnmaziggenoeg zijn om in ieder geval landelijk, maar liefst ook provinciaal/regionaal trendinformatie tegenereren.11 Informatie over de trend van de soort in het plangebied zal per definitie pas `over enige jaren'beschikbaar zijn. Dat geldt ook voor de trend in de ontwikkeling van de kwaliteit van hetfoerageergebied. Indien dit in een concreet geval noodzakelijk is, bestaat de optie om op dekortere termijn het aspect van de kwaliteit van het foerageergebied (als onderdeel van eengroter netwerk; uitgaande van bewoning van de verblijfplaatsen binnen het netwerk en buitenhet plangebied), te beoordelen in vergelijking tot de kwaliteit van andere terreinen metvergelijkbare habitats. Dit kan worden gedaan door vergelijking van de relatieve jachtactiviteit inhet plangebied en in de controlegebieden met dezelfde methodiek (bijvoorbeeld NEM-VTT) dieook als basis voor het monitoren van de trend van de populatiegrootte wordt gebruikt (Limpens& Schillemans 2014).12 De populatiegrootte en trend zijn in kwantitatieve zin hooguit bij uitzondering bekend voor eenconcreet plangebied.We gaan altijd uit van een populatie (kolonie) die een netwerk gebruikt.Maar stel dat er ? in dit voorbeeld ? relatief kort voor de ingreep al verblijfplaatsen verlorenzouden zijn gegaan binnen het plangebied. Dan is het zeker te verwachten dat het nogaanwezige aantal individuen, in de gezamenlijk nog resterende verblijfplaatsen binnen hetplangebied, lager is. Er is daarmee onzekerheid over de aantallen binnen het (nog resterende)netwerk.13 Als er vervolgens in een ontwikkeling nog meer verblijfplaatsen en foerageergebieden verlorengaan, ligt een verdere achteruitgang voor de hand. Dat vertaalt zich in `rood' voor de criteriagrootte en kwaliteit van verspreiding/habitat.14 Naast vermijden en mitigeren, zal alleen goede kwalitatieve en kwantitatieve overcompensatie,inclusief borging en inclusief monitoring van functionaliteit en trend, kunnen zorgen voor eenpositieve beoordeling van de criteria aan het einde van de bouwfase en naar de toekomst toe.Het ecologische technisch op goede wijze (kunnen) mitigeren en compenseren van de effectenvan de specifieke ingreep/ontwikkeling zal daarvoor ook een voorwaarde zijn.15 Veelal zijn er hooguit populatieschattingen op landelijk niveau bekend.16 Het is zinvol de ontwikkeling van het aanbod aan, en de manier van omgaan met verblijfplaat-sen in de omgeving mee te wegen.Ten aanzien van gebouwbewonende soorten gelden danvragen als: Zijn er grote projecten geweest voor bijvoorbeeld na-isolatie of renovatie? Is daarbijgoed gemitigeerd/gecompenseerd? Is daar toen voldoende overgecompenseerd? Zijn ernieuwbouwprojecten waar vleermuis-inclusief is gebouwd, of waar zonder dat het bewustgebeurde toch kansen zijn ontstaan? Ten aanzien van boombewonende soorten gelden vragenals: Zijn er in de omgeving lanen `gesaneerd', percelen gekapt of oudere bomen in percelengekapt? Zijn daar bomen met holtes gespaard? Is in de buurt van lanen en percelen verlichtinggeplaatst? Wordt er actief beleid gevoerd gericht op het ontstaan van boomholtes? Enzovoort.De afweging moet natuurlijk gaan over de voor de specifieke soort passende verblijven. Deinformatie en inschatting be?nvloedt natuurlijk de beoordeling van de situatie voor de specifiekecel, in dit geval het specifieke criterium.17 Het is zinvol de ontwikkeling van het aanbod aan foerageergebied voor de soort in de omgevingmee te wegen. Er gelden vragen als: Is er in het recente verleden foerageergebied verlorengegaan door bebouwing, verlichting, verandering van habitatstructuur, verstoring door geluid,enzovoort? Is er, bijvoorbeeld door de aanleg van parken, tuinen, natuurontwikkeling (inuiterwaarden) foerageergebied bijgekomen? De informatie en inschatting be?nvloedt natuurlijkde beoordeling van de situatie voor de specifieke cel/het specifieke criterium.18 Het is zinvol de ontwikkeling van het aanbod aan verbindingen voor de soort in de omgevingmee te wegen. Er gelden vragen als: Zijn er verbindende structuren (vooral opgaande vegetatieen water) doorsneden, (geheel of gedeeltelijk) verlicht, geheel of gedeeltelijk verwijderd,enzovoort? Zijn er mitigerende maatregelen genomen of ? al dan niet bewust ? vervangendeverbindingen gecre?erd? De informatie en inschatting be?nvloedt natuurlijk de beoordeling vande situatie voor de specifieke cel/het specifieke criterium.19 Soms wordt er door een projectontwikkelaar,of bouwbedrijf op een locatie gewerkt, en dat somsin opdracht van een derde partij (bijvoorbeeld RWS, gemeente, overheid, woningstichting), maarTOETSONLINE11gaat het onderhoud over naar weer een andere partij. Het is dus zinvol mee te wegen of latereverantwoordelijkheden zich bewust zijn van en toegerust zijn voor deze specifieke verantwoor-delijkheid, en die ook nemen. Het verdient aanbeveling te zoeken naar innovatieve manieren vanborging: bijvoorbeeld de borging voor zowel de bouw- als onderhoudsfase opnemen in hetkwaliteitsmanagementsysteem van de uitvoerende, maar ook van de eigenaar of het bevoegdgezag, of opnemen in het bestemmingsplan?
Reacties
Franka Lotze - Gemeente Groningen 19 april 2024 11:13
Graag ontvangen wij als ecologen van de Gemeente Groningen dit document! Alvast bedankt! Mvg Franka
Klaasjan van der Kolk - Faunus F. 05 maart 2024 21:23
Graag ontvang ik deze tool. Als ecoloog een concrete methodiek in handen willen hebben voor het bepalen van de staat van instandhouding. Bij voorbaat dank, en met vriendelijke groet!